Nieuw Zeeland 4 (2002)

Hans van Ditmarsch

Painting bee and housewarming party

De eerste maanden van dit jaar waren maar weinig gevuld met mooie tochten en wandelingen. Dat was niet omdat het zo druk op mijn werk was, dat viel wel mee, maar omdat ik nu eenmaal de zogenaamd gelukkige bezitter van een huis geworden was. Niks leuk rondfietsen meer, maar hard klussen en opknappen om de boel op orde te krijgen. Afgrijselijk! Eigenlijk was er maar één ding dat me echt een doorn in het oog was: de mint- en mosgroene muren en wanden door het hele huis heen. Mosgroen viel nog wel mee, met mijn mahonie meubeltjes, maar murenvol bijna lichtgevend gelig groen was me heel veel te veel, en niet eens van het goede. Dit overwitten leek een grote klus.

In januari was ik bij wijze van voorproef al begonnen met het in de beits zetten van mijn terras. Dat leek namelijk een kleine klus, zo op het eerste gezicht van de doe-het-zelver. Eerst afbijtmiddel kopen om de algen en aanslag van het terras te verwijderen. Wachten tot een regenachtige avond, een willekeurige avond dus, en ik met een emmer verdund afbijtmiddel en een borstel het terras op en maar schrobben. Rotklusje natuurlijk, maar even een uurtje doorbijten en het was vast gebeurd, en dan een van de daaropvolgende dagen die vier liter zwartige beits erop. In principe een simpel schrobklusje, gewoon veel parallelle planken met tussenruimte en een voor een van voor naar achter goed schrobben. Het begon langzaam te schemeren dus nog even goed aanpoten. Mijn handen begonnen wel wat pijnlijk te worden. Het begon eigenlijk aardig pijnlijk te worden. Hm. Hé, wat merkwaardig, mijn huid lijkt gewoon in stukjes weggeteerd te zijn aan de oppervlakte zodat wat rodere delen zichtbaar aan de oppervlakte gekomen zijn, bijna alsof je een vingerafdruk met rode inkt gemaakt hebt. Maar gauw doorwerken tot het klusje af is. Het werd toch wel erg pijnlijk. Nu, dan maar even wat zalf erop, en nóg harder doorwerken zodat het klusje nog sneller klaar is. En het wordt steeds pijnlijker, en sowieso trouwens ook steeds donkerder.

Weer een kwartier later, klusje klaar, ik binnen, en nu nog eens goed kijken. Shit, hier aan de zijkant van die vinger lijkt wel een hele laag weggesleten te zijn en ziet er merkwaardig wit uit en voelt, wel, het voelt eigenlijk helemaal niet meer aan. Shit, shit. Paniek. Dit lijkt namelijk precies op een eerder incident, ooit in de hoge Andes, waar ik met blote handen wel even een steil sneeuwveld zou beklimmen wat voortijdig opgegeven moest worden omdat de sneeuw rood werd, na verdere beschouwing veroorzaakt door het bloed van mijn eigen vingers waar de huid leuk onder diepvries afgestroopt was zonder dat ik er iets van in de gaten had gehad.

Wat staat er eigenlijk op die jerrycan afbijtmiddel? Sodium hypoxy chloride. Klinkt als NaOHCl, bijtend zuur. Er staat ook nog bij: niet in contact met de huid brengen. Dat betekent vast ook 'niet anderhalf uur continu met blote handen schrobben'. Dom, dom, ... Ik ga nu toch hopelijk niet mijn vingers verliezen want dan kan ik niet meer cellospelen (die gedachte komt automatisch het eerste bij me op onder dit soort omstandigheden). Wat moet ik doen!

Ontkennen dat er iets aan de hand is, onder het mom van niet willen overdrijven, hielp me wel de volgende dag deels door te komen. Gewoon zalf erop doen en een handschoen aan, staat ook nog 'cool' dus iedereen denkt dat je het erom doet. Maar toen ik uiteindelijk zo onderkoeld op 't secretariaat bij Sui-Ling (je ziet, Tinie, ook hier onmisbaar) verslag deed van mijn wederwaardigheden werd ik fluks om de oren geslagen en waren er al snel telefoontjes naar het poison centre gepleegd en had ik een afspraak met de huisarts. Die onthield zich van verder commentaar, nam mijn temperatuur op, vond dit maar matig, en schreef per direkt een penicillinekuur voor en een of ander woest actief soort zalf. De koorts zakte toen weer snel maar de dagen erop was ik nogal onder water.

Het heeft zodoende nog wéken en wéken geduurd voor ik uiteindelijk aan het echte beitsen van het balkonterras toekwam. En dat bleek helemaal geen kleine klus maar een grote rotklus. Geen vier maar veertien liter beits, eindeloos op en neer fietsen naar de doe-het-zelver.

En dan was dit eigenlijk allemaal nog maar bedoeld als voorproefje. Voorproefje voor het eigenlijke werk: het binnenschilderen. Nu had ik daar het volgende op gevonden: collega's uitnodigen om me te helpen schilderen. Dit bleek zelfs een in Nieuw-Zeeland in ere gehouden traditie: de 'painting bee', oftewel 'verfklusdag'. Een en ander zou gaan plaatsvinden in een weekend in februari. Ter voorbereiding had ik al de halve week avonden staan muren schrobben en afplakken en was ik met Marjan (die een auto heeft...) verf en materialen en ladders gaan halen. En zaterdag kwam inderdaad de een na de ander binnendruppelen. Een van de merkwaardigheden bij de grote hulp die ik van mijn collega's kreeg, was dat vooral mensen met kinderen kwamen opdagen. Je zou zeggen dat je het al druk genoeg hebt, als je kinderen hebt, en het weekend liever zou benutten om uit te rusten of naar het strand te gaan, maar nee, juist die collega's kwamen en masse, en met al die kinderen natuurlijk. Hier was mijn gemoed niet helemaal op bestand. Kinderen, leuk, maar als je op een ladder het plafond aan t doen bent, is vijf kinderen die tikkertje onder je door spelen toch wat beangstigend. Ook kreeg ik het op mijn heupen met alle visioenen van gespatte verf die op deze manier door het hele huis gedribbeld werd. Gelukkig kwamen de ouders toen ook tot de conclusie dat vijf wat veel was, er droop wat af, en met dit soort aflossingen werd het toch weer wat rustiger. Zondag kwamen er weer andere mensen langs om te helpen. En beide dagen heb ik zelf als een idioot van 's ochtends zeven tot 's avonds twaalf achter elkaar doorgewerkt, en laat nu toch zondagavond alles met dubbele laag gedaan zijn! Behalve dat ene plafond dan, daar ontbraken toch allerlei streken in overeenstemming met het deel van mijn concentratie dat zich dichter bij het kindergekrioel over de vloer bevond.

Niets is nu nog mintgroen. Eerst erger je je nog aan iedere glimp van imperfectie na zo'n weekend, en maak je plannen om ook de overige kamers een van de volgende weekenden te doen. Na een paar dagen laat je die overige kamers maar voor wat ze zijn. En na een week zie je niet eens meer wat er eigenlijk schort aan alle geverfde ruimtes. Dus de rest laat ik maar even zitten, tot de middellange termijn, wel, tot de hele lange termijn.

In een fris geverfd huis kun je dan uiteindelijk je gasten ontvangen, dus het volgende op de agenda was de housewarming party. In tegenstelling tot het verfweekend had ik nu, om de schade weer in te halen, met hulp van Sui-Ling een speciaal kinderprogramma uitgedacht. Video beneden, alles weg uit kinderhandbereik, veel ballonnen opblazen, en allemaal minikinderkadootjes maken ter verhoging van de pret. Het ging dus allemaal erg goed tijdens de housewarming, met veel lof van ouders die rustig een glaasje konden gaan drinken. De klapper van de avond was inderdaad een klapper, namelijk een echte 'Schotse' haggis: schapemaag gevuld met - onderdelen van beesten zal ik maar zeggen, niet allemaal onderdelen die je bij naam genoemd zou willen zien. Ik had er speciaal één bij de slager besteld. Zo'n haggis weegt wel bijna twee kilo. Tijdens het opwarmen was de maag helaas al uit elkaar geknald. (Op een van de foto's, zie hieronder, zie je mij inderdaad met de restanten van de geslachte haggis in mijn linkerhand: de aan rafels geklapte schapemaag.) Gemotiveerd door Robert Burns nacht vorig jaar in Schotland, vierde ik zo met mijn deels Schotse collega's een verlate Robert Burns nacht in het antipode tegendeel van Schotland. Verlaat, omdat ik tijdens Robert Burns nacht zelf (25 januari) onderweg was elders in de wereld.

Zie hier voor een fotografisch verslag van mijn housewarming party. Simon die gereed is voor de 'Ode to the Haggis'.


Vakgroepsperikelen

Ondersteunende staf
Bij alle vakgroepen die ik totnutoe gekend heb was de verhouding van academische staf tot ondersteunende staf zeg één op vier, of wellicht één op drie. Hier in Otago is die verhouding één op één. Als je die verhouding bij je Nieuw-Zeeuwse collega's ter sprake brengt, denken ze eerst dat je bedoelt dat de verhouding zo laag is, in plaats van zo hoog. Bij de 'concurrerende' vakgroep Information Science schijnt die verhouding namelijk zelfs twee op één te zijn. Eén op één suggereert wellicht al dat de ondersteuning van de staf hier fantastisch is: dit betekent immers dat ieder staflid een fulltime assistent voor zichzelf alleen heeft! Maar, u begrijpt het al, hiervan is geen sprake. Het betekent vooral dat de ondersteunende staf een machtsfactor van betekenis is, die zich in het geheel niet hoeft te storen aan wat jij zou willen, zoals secretari"ele ondersteuning. Toen ik hier kwam duurde het twee weken voor ik een werkende computer had, drie weken voor ik een bibliotheekpasje had, en zo kan ik nog leuk doorklagen. Zou ik eigenlijk niet meer klagen? Een van de merkwaardigheden bij deze overvloedige secretari"ele ondersteuning is dat er om gevochten wordt om bepaalde taken - die tot het, zal ik maar zeggen, geaccepteerde vakbondstakenpakket horen - uit te voeren. Hiertoe behoort onder meer 'het schrijven van een brief'. Dit mag ik dus niet zelf, ontdekte ik al snel. Regelmatig worden wij - de academische staf - herinnerd aan onze plicht om de secretaresses die zich duidelijk te pletter vervelen van enig werk te voorzien. Detail dat de zaak compliceert is dat de afdeling over verschillende gebouwen verspreid is. Wil ik dus een brief versturen, maak ik de tekst klaar en stuur dit over het netwerk naar Caroline, die de zaak dan redigeert en opmaakt en mij opbelt dat ik kan overkomen - zucht, dat is weer vijftien minuten op en neer - om de brief te ondertekenen. "Hm, die wijzigingen die je daar doorgevoerd hebt is toch eigenlijk niet wat ik gewild had. Wat ik wilde was namelijk eigenlijk wat er eerst stond." "No problem, maken we weer een nieuwe versie." Weer tien minuten verder. Enzovoort.

Tegen een nieuwe versie van dit 'probleem' liep ik later aan, toen ik onverdacht op het secretariaat wat enveloppen vroeg. Helemaal fout, bleek, enveloppen vragen staat al bijna gelijk aan toegeven dat je stiekem je eigen brieven schrijft, in het geheim, buiten het secretariaat om. "Maar ik heb soms een envelop nodig om een enquete op te sturen, of een bevestiging, of een kopie van een document of artikel, of...". "Ja, ja, dat zal wel." Geen enveloppen dus. Inmiddels ben ik aan deze Ans-achtige toestanden gewend en ga net als mijn collega's stiekem in het weekend afdelingsbriefpapier en enveloppen gappen op het secretariaat.

Dit verhaal wordt langzaamaan iets mooier dan de werkelijkheid. In feite ben ik inmiddels geheel aan de waanzinnige luxe gewend dat al mijn collegevoorbereidingen 'vanzelfsprekend' via het secretariaat lopen en in een vloek en een zucht een willekeurig aantal kopie"en van handouts of overhead-transparanten voor je geproduceerd worden en dan (ja, geloof dit maar, het is heus waar) persoonlijk in je kamer, in dat andere gebouw, afgeleverd worden. Waarom zou ik eigenlijk nog zelf brieven willen schrijven? Ik hoef maar vaag met een papiertje te wapperen en het woord 'fax' in de mond te nemen of het wordt al uit mijn handen gerukt. Zo langzaamaan begin ik te vergeten hoe je een fax-apparaat eigenlijk moet bedienen. En in plaats van brieven verstuur ik tegenwoordig zoveel mogelijk per email.

Die strubbelingen met ondersteunende staf heb ik niet alleen. Het is wat merkwaardig om te moeten constateren dat in zo'n egalitair land als Nieuw-Zeeland binnen de vakgroep de twee helften van de afdeling elkaar zo uit de weg gaan. Dat ben ik van elders niet gewend. (Deze uitleg is er vooral voor Peter, Tinie, en Ingrid.) Een van de overduidelijke redenen dat de relatie tussen de academische en ondersteunende staf soms wat minimaal is, lijkt de volgende: bijna alle ondersteunende staf is autochtoon, maar bijna alle academische staf is allochtoon. Het hangt wel een beetje van je criteria af. Mijn baas Ian McDonald woont hier al dertig jaar. Maar hij is Ier. Bij Informatica in Groningen was het al bijzonder als je niet uit het Noorden kwam, maar uit andere delen van Nederland.

Werkkamer
Een van de andere strubbelingen was mijn werkkamer. Het was op zich al heel wat dat ik een eigen werkkamer kreeg, vond ik. En de werkomgeving van het zogenaamd 'graphics lab' waar ik neergepoot was, was ook een van de 'gezelliger' omgevingen binnen de vakgroep informatica. Nu houd ik van gezelligheid in de vorm van een espressoapparaat en een koffiekamer, maar niet in de vorm van kantoormuzak, 'Hilversum 3', zal ik maar zeggen. Helaas was mijn kamer tegenover een studentenpracticumruimte waar muziek de norm was. Aan mijn regelmatige verzoeken of de muziek niet zachter kon, werd altijd zonder morren voldaan, maar helaas zat daar dan een of ander opdraaiduiveltje in die practicumruimte en verdomd als het niet twee uur later weer even hard was. Op den duur geef je dan de strijd op. Dit bracht wat gênante momenten, want je moet dan bij de baas expliciet voor je belangen opkomen - dat wil zeggen: een andere kamer - om deze reden, en iedere wat verder van graphics verwijderde collega barst bijna uit elkaar van verontwaardiging dat geluidsoverlast zelfs maar een issue is op de werkvloer. Zijn er dan geen koptelefoons? Het is toch te gek om los te lopen. Dat je je door studenten laat wegjagen. Meer van dat. Ja, helemaal mee eens, maar... (Ik voel hier Johan hoorbaar zuchten.)

Inmiddels heb ik een ideale kamer gevonden. Dit is een kamer in het zogenaamde 'systems lab' (verspreid over de campus zijn wel vijf informatica-locaties). Eerst was er sprake van dat ik naar nog weer een andere kamer zou gaan, en dat mijn systems lab kamer maar tijdelijk zou zijn. Dit bracht weer nieuwe strubbelingen met de ondersteunende staf met zich mee. Op de dag van de verhuizing, enige weken voor dat feit na moeizaam onderhandelen afgesproken met een van de zes of zo systeembeheerders, kwam deze in de loop van de ochtend nog eens even gezellig langs met een van zijn collega's en bedacht hardop dat het toch wel een boel werk zou zijn om mij niet alleen nu, maar over een paar maanden nog een keer te moeten verhuizen. En waarom was hij eigenlijk niet gekend in deze beslissing? (In plaats van het afdelingshoofd die de beslissing genomen had. Whatever...) Met al mijn dozen ingepakt, de telefoon al doorgeschakeld naar de nieuwe kamer, een verhuisafspraak die al weken stond, en vier verschillende colleges waar ik bij betrokken was die in deze eerste week van het semester van start gingen, leek me dat een uiteraard begrijpelijk standpunt maar, laten we zeggen, op zijn minst op een wat minder gelukkig moment. Wellicht dat...? Hm. Nee, laten we eerst maar 'overleg plegen' met, wel, de baas, anderen, iedereen. Ik ging maar even hardlopen om zo weer af te koelen. Kon net voor de middagvergadering even mijn paniek-hart luchten bij die baas, en laat ik nu twee uur later toch nog in mijn nieuwe kamer zitten! Ik moest wel alle dozen zelf omhoogzeulen, met enige hulp van derden, gezien dat mijn grote vriend van de technische ondersteuning vooral de taak van inspectie van het verhuizen op zich genomen bleek te hebben. Ah, well.

Sinds die tijd zit ik op rozen. Het systems lab is een oase van rust. Ik word omringd door twee collega's die met de afronding van een promotie bezig zijn, ook prettig rustig dus, en in de practicumruimte van het systems lab is een muziekverbod. Hoera! Voor een lekker kopje koffie ga ik gewoon op bezoek in het graphics lab. De tijdelijkheid van die oplossing probeer ik nu iedereen uit het hoofd te praten. In feite is de situatie ideaal: iedereen beklaagt mij omdat ik zo klein behuisd ben, en ik prijs mezelf extra gelukkig omdat iedereen mij beklaagt, zodat kennelijk niemand mij benijdt.

Het systems lab is in het geologie-gebouw. Dit is een van de oudere gebouwen op de campus. Dat wil zeggen: een van de 'originele' die laat negentiende eeuw in prachtige kitsch-renaissance stijl zijn opgetrokken. Iedere keer als ik er naar binnen of naar buiten ga, vergaap ik me aan de erkertjes, kantelen, prachtig voegwerk, en duiveltjes in zandsteen die op de hoeken van de gebouwen zitten. (Dat is al bijna gothiek, denk ik.) Het doet sterk denken aan de Waalse renaissance in Visé en Luik. Die is zogenaamd 'echter', maar trouwens ook allemaal na 1914-18 opnieuw opgetrokken, dus eigenlijk nog moderner dan Otago. En met dit soort architectuur is de atmosfeer van de oude Otago Quad ook, vooral bij zonnig weer, sprekend die van Stanford.

En als ik dan het gebouw binnengegaan ben, stap ik eerst een lange gang door waar fossiele reuzenpinguïns hoog opgestapeld liggen, met doorkijkjes naar andere ruimtes waar achter glas-met-houten vitrines nog veel meer botten en kaken liggen uitgestald, net als in een negentiende eeuws museum. Maar het is een museum, en het is negentiende eeuws! Alsof je zo bij Charles Darwin naar binnen stapt.

Onderwijs
De colleges zijn nu al tijden, bijna twee maanden, in volle gang. Het systeem is hier nagenoeg identiek aan dat in Groot-Brittanni"e, net als vermoedelijk dat in andere voormalige Britse koloni"en. Dit betekent ruwweg: schoolser dan je dat in Nederland kent. Veel 'red tape': administratie. Studenten verwachten ieder college een 'handout'. Colleges verzorgen met handgeschreven transparanten, wat ik gewoon was te doen, is kennelijk taboe. Gelukkig mag op het bord schrijven nog wel. Los van standaardcolleges, zoals voor een man/vrouw of vijfig uitleggen wat grammatica's en automaten zijn, en berekenbaarheid en complexiteit, is de topper van mijn onderwijsseizoen een groot eerstejaarscollege waaraan trouwens meerdere docenten meewerken. 'Groot' betekent echt groot: ik geef dit voor zo'n 900 studenten. Dit betekent: drie keer achter elkaar hetzelfde op een dag, verdeeld over groepen van 'maar' 300. Nu vermoedde ik dat al van tevoren, maar dit soort colleges is dus echt mijn roeping. Ik vind het allemaal fantastisch en geniet met volle teugen. Er zit een enorme organisatie achter zo'n massacollege. Gelukkig ben ik er als docent maar een klein radertje in. Ik heb de sterke verdenking dat het hele college drijft op de begeleidende practica die al jarenlang door dezelfde onderwijsmedewerkers in de lucht worden gehouden. Mijn presentaties zijn 'uiteraard' in Powerpoint, bevatten tekst, plaatjes, film en geluid. Bij ieder van mijn colleges (preciezer: steeds een van de drie in serie) wordt een simultaanvertaling in gebarentaal verzorgd door een medewerker van het zogeheten 'disability centre', voor de tijdens dat college aanwezige dove studenten. Die staat dan rechts van mij te gebaren. Etc, etc. Geen wonder dus dat ik tijden en tijden bezig ben aan het voorbereiden van dit soort happenings. Waar gaat het allemaal over? Het betreft een college inleiding informatietechnologie, dat door de halve eerstejaars van de hele universiteit gevolgd wordt, op een niveau dat eigenlijk voorbereidend voor de universiteit is. Leuke verhalen over internet, databases, wat is kunstmatige intelligentie, enzovoorts. De colleges die ik verzorg zijn niet over onderwerpen waar ik wat van weet, maar simpelweg de colleges die vorig jaar iemand anders gaf. Ik lees mij dus in in beeldbuistechniek en kleurenproductie en computer graphics, en presenteer dat dan voor groot publiek alsof dit vanzelfsprekend de absolute waarheid is. Mijn vader - vroeger bij Philips in radio's en TV's - lacht zich een breuk nu hij dit leest, want weet maar al te goed dat ik in het dagelijks leven met een grote boog om apparatuur heenloop. Er komt een waar Godfried-Bomansgevoel over je: wat ik zeg is waar, omdat ik de spreker ben en jullie het publiek. Vandaag en eerder deze week had ik 'internet'. Af en toe kun je wat leuke onderwerpen erin vlechten die eigenlijk strict geen examenstof zijn... dictionary-based compression; communicatieprotocollen voor internet (met dank aan een stuk van Rineke en Freek dat ik me nog wist te herinneren).

Onderzoek
Nadat ik de eerste vijf maanden van mijn verblijf hier dus weinig anders dan onderzoek heb gedaan, zijn de laatste twee eigenlijk met weinig anders dan onderwijs gevuld. Dus mijn eerdere 'geklaag' over deze rustige baan moet ik helaas weer intrekken: ik werk me te pletter op het ogenblik. En dan kom ik nog niet eens aan onderzoek toe. Wel, bijna niet. Een van de nieuwe lijnen die ik hier opzet is 'samenwerking met' (voorlopig eerder 'instructie door') de zogenaamd theoretische informatica sectie, onder leiding van Mike Atkinson (die tevens mijn onderzoeksmentor is). In een groepje van zes buigen we ons wekelijks over het in parallel en serie schakelen van sorteermachines. Gelukkig heb je daar die machines niet voor nodig, het is alleen eindeloos interessant combinatorisch geknutsel aan permutaties, namelijk: hoe ze (relatief) te ordenen. Het heeft onder meer mijn interesse omdat er verbanden zijn met multiagent-framekarakterisering (althans in relatie tot spelframes), waar ook van dit soort lastige combinatorische vragen sprake lijkt te zijn. Mijn hoop is natuurlijk eerst mijzelf te bewijzen als waardig lid van deze club en dan mijn eigen hobbies op de combinatorische onderzoeksagenda te zetten.


Auditie voor de Southern Sinfonia

Tijdens mijn sollicitatie vorig jaar had ik mij al aardig neergezet als amateur musicus. Nu was dat eigenlijk bedoeld als tactische spanningsafleider, zodat je het over nog wat anders dan 'de baan' kon hebben. Eenmaal in Nieuw Zeeland gearriveerd kwam ik er nu natuurlijk niet onderuit inderdaad wat aan muziek te gaan doen, en vlogen de suggesties me om de oren. Wat me het meeste aansprak was om auditie te doen voor het lokale symfonieorkest, de Southern Sinfonia. Gezien dat Dunedin zo klein is, is er niet een echt professioneel orkest maar iets tussen professioneel en amateur in. Dat orkest begeleidt dan wel alle beroemde internationale solisten die Dunedin aandoen, dus dat leek mij een unieke kans die me nooit ergens anders in de wereld geboden zou kunnen worden.

Contact leggen met de Southern Sinfonia was wat lastig. De manager Philippa Harris gaf niet zoveel respons (wat ik inmiddels herken als typisch Nieuw-Zeeuws gedrag) en ik moest er haar wel drie of vier keer aan herinneren dat ik toch echt auditie wilde doen. Uiteindelijk kreeg ik de stukken pas een week voor de auditie in de bus, wat kort dag, maar fluks hard studeren. Ik had in geen tijden zo gedetailleerd maat voor maat geanalyseerd (op de cello), dus daarom alleen al was het de moeite waard. Van een aantal 'fameuze composities' kreeg ik enkele maten, volzinnen eigenlijk, te studeren, en ik moest ook nog twee eigen stukken voorbereiden. De eerste was snel gevonden: mijn favoriete Domenico Gabrielli, wiens solostukken ik al in Stanford 's ochtends voor achten ten gehore bracht. Over de tweede moest ik nog nadenken. Volgens de instructies moesten de twee sterk van karakter verschillen. Mijn gedachten hierover liepen parallel met mijn housewarming party, en op dat feestje kwamen ook mijn collega Sandy en haar man Anthony. Nu is Anthony in het dagelijks leven de componist Anthony Ritchie. Ik vroeg Anthony of hij niet een stuk voor cello solo had, en dat bleek inderdaad het geval. Het tweede stuk voor mijn auditie werd zo 'Dedication' van Ritchie. Hiervan speelde ik de eerste pagina. De week van de auditie was erg nerveus, omdat dit ook een van mijn eerste collegeweken was. De dag van de auditie gaf ik een tryout voor mijn collega's in het 'Graphics Lab' van informatica. Dit begon al goed, want ik haalde nog niet de stukken voor mijn auditie uit mijn tas, of ik merkte dat dat niet lukte: ik had de verkeerde Gabrielli meegenomen! Nog één kwartier voor het begin van de tryout... Vlugge redding van Sui-Ling was weer eens nabij, en in een auto scheurden we op en neer naar Doon Street, plukte ik de goede Gabrielli van de muziekstandaard (uiteraard...), en de tryout begon zo een half uur te laat. Geen warming up dus, van de goede soort, maar rats er tegenaan. Het resultaat is:

Goed, dit ben ik dus niet op mijn best, maar onmiddellijk na een zenuwenritje in de auto, en ook nog drie uur colleges formele talen, en computertaalkunde. Die Ritchie is echt een mooi stuk, behalve wat ik hier speel duurt het nog bladzijden lang (en wordt trouwens ook technisch steeds moeilijker). De cellisten en componisten onder mijn lezers geef ik desgevraagd graag meer informatie! De Southern Sinfonia voert trouwens ook concertante stukken uit van Ritchie. Het publiek bij de auditie had nog nuttige aanwijzingen, en Stephen, die eerste klarinet speelt in de Sinfonia, wist me ook nog te vertellen dat Anthony Ritchie best zelf in de auditiecommissie zou kunnen zitten, want dat hij de Sinfonia vaak zelf dirigeerde. Oeps, dat had ik me helemaal niet gerealiseerd!

Na de tryout maar even heen en weer drentelen in de zon, en een uur voortijdig naar de auditie toe. De warming up was in een kostuumzaaltje onderin een groot en oud toneel- en muziekgebouw. Twee violisten waren al druk aan 't inspelen, en ik kwam daar nog bij, en het geheel werd omlijst door een typisch soort toneelknecht van de oude stempel die iedereen op zijn en haar gemak stelde met prettige leuterverhalen. Later kwam daar nog een cellist bij, jongedame net aan 't studeren kennelijk, die me goede hoop gaf voor de auditie want dat klonk nog wat magertjes vergeleken bij wat ik zelf voortbracht. De auditie zelf was zeer klassiek. Iedere kandidaat had een kwartier. Toen mijn tijd kwam ging ik vele trappen langs naar boven om voor de deur van een soort zweetkamertje te wachten. Na enige tijd werd in binnengelaten door Philippa, die manager van de Southern Sinfonia, die ik al gesproken maar nog niet gezien had. Enigszins op fluistertoon, want er was me van tevoren goed ingeprent dat de commissie niet mocht weten wie ik was, ze mochten alleen horen hoe ik speelde! Ik die zaal in, groot en hoog, en in een hoek een scherm waarachter, voor mij onzichtbaar, de commissie. "Your own pieces first, please" "Excerpt number 3, please" "Excerpt number 4, please", en dat nog drie keer. "Thank you". En afdruipen.

Eerst het napraten, natuurlijk. Ze vroegen niets dubbel, tijdens de auditie. Was dat nu een goed of een slecht teken? Ik wist dat het kantje boord zou zijn of ik erin kwam of niet, maar ook dat de auditie naar wens verlopen was, en er niet veel meer inzat dan ik daar gegeven had. Vooral de Tchaikovski ging goed, dacht ik, en vooral de Ritchie niet goed. Dat moet tenenkrommend zijn geweest als 'ie in de commissie zat... Ook de volgende week waren er nog auditiedagen, dus ik zou nog even moeten wachten op het resultaat. Ik kan natuurlijk al wel links en rechts wat informatie proberen te vergaren. Van Sandy hoorde ik, dat Anthony wel gevraagd was voor de commissie maar ervoor bedankt had omdat ik zijn werk speelde. Aha...

Wel, het uitsluitsel kwam aan het eind van de week erop: nee, niet erin. Niet 'rank and file' zoals dat heet. Maar wel op de 'reservelijst'. En, heel bijzonder, een heel gedetailleerde brief met commentaren op de afzonderlijke stukken, Tchaikovski, te weinig rubato, Franck, good reading, Bartok, etc. Geen van de commissieleden waagde zich aan een oordeel over Ritchie! En ik werd gesuggereerd te overwegen later opnieuw auditie te doen. Eigenlijk erg bemoedigend dus. En als ik nu maar af en toe opgeroepen wordt (en dat leek wel die suggestie te hebben), dan zit ik gebakken want dan kan ik mezelf waarmaken met gedisciplineerd gedrag. En verder nog dagen met iedereen napraten en scholastiek bedrijven, Stephen wist nog te vertellen dat in de commissie onenigheid was geweest over mijn geval, met sommigen erg voor en anderen erg tegen, en dat helaas... En dat ze misschien momenteel veel celli hadden maar met een aardige brief graag iemand in de reserve hielden... Kortom, list, bedrog en spel, een echt orkest, waar je graag bij wilt horen! Twee weken daarna kwam ik die aardige celliste tegen die voor mij auditie gedaan had: wel erin!

Maar afgelopen maandag, tweede Paasdag, kwam de echte ontknoping: voor het eerst hoorde ik nu de Southern Sinfonia 'live', in een concert in Wanaka, diep in de Nieuw-Zeeuwse Alpen. De locatie was erg bijzonder: een openluchtconcert op een Alpenwei, met een achtergrond van schapen, dennen en besneeuwde bergtoppen. Dat laatste was eigenlijk nog niet de bedoeling, maar de Paasdagen, tegen het einde van de herfst hier, begonnen met een paar dagen sneeuw en hagel en alles boven de 1000 meter was nu wit. Een openluchtconcert in guur weer is een speciale uitdaging voor de musici, zo hoorde ik van mijn maatjes in het orkest dat een van de koperblazers tijdens de repetities zijn instrument had zien splijten van de kou. En tijdens het concert woei een forse windvlaag de halve partituur van de dirigent naar de cellist. Maar dat doet het goed bij het publiek . En de geluidsinstallatie was erg professioneel opgesteld.

Het concert was eigenlijk een concert van (cellist) Julian Lloyd Webber en (sopraan) Debora Wai Kapohe, met orkestbegeleiding. Zij voerden voornamelijk stukken uit van Lloyd Webbers (te weten: broer Andrew, vader William, en Julian Lloyd Webber zelf), en ook de Rococo-variaties (voor cello en orkest) van Tchaikovski. Vooral tijdens een Andrew Lloyd Webber stuk voor solo-cello met zes celli als begeleiding (geheten 'thema met variaties'), moest ik me af en toe wel verbijten van afgunst en jaloezie dat ik dus niet een van die zes celli was in het orkest. De afgunst was niet zozeer ingegeven door het verlangen om 'met Lloyd Webber te spelen', dan kan ik nog wel miljoenen andere redenen verzinnen om afgunstig te zijn en heb ik verder nergens tijd meer voor over, maar door de wetenschap dat ik technisch gewaagd was aan ten minste de twee van de zes cellisten in het orkest die ik kende. In ieder geval ben ik nu vreselijk gemotiveerd om hard te gaan studeren en volgend jaar alsnog in dit orkest te komen. Toch wel prachtig hoor, zo'n concert.


10 maart / Stupa of the Enlightenment

Mijn favoriete route op de Peninsula gaat heen over Highcliff Road, hoog in de heuvels, en terug over Portobello Road, langs de baai. Het keerpunt is Portobello, zo'n 15 kilometer van huis en aan de baai. Als je uit de heuvels komt en aan de laatste snelle en kronkelige afdaling tot Portobello begint, tussen alle hoge naaldbomen (Macrocarpa) door, zie je in je rechterooghoek een sneeuwwitte ogenschijnlijk Boeddhistische stupa bovenop een van de kleinere heuveltoppen bijna verdekt maar toch heel zichtbaar staan pronken. Zoef, je bent alweer verder en met je aandacht bij de volgende haarspeldbocht.

Inmiddels had ik achterhaald dat die stupa echt een stupa is, dat er trouwens ook een boeddhistisch centrum is in Dunedin, en dat een van de eilandjes in de baai (maar welke...) voor boeddhistische retraites gebruikt wordt. Dus deze keer stopte ik tijdens de afdaling, en zon op een manier om er dichterbij te komen. In Nieuw-Zeeland is dat nooit vanzelfsprekend, want meestal door privé-eigendom, verboden toegang, en omheiningen onmogelijk. Van de kant van Highcliff Road leek er alleen een weg naar een boerderij te gaan, via een dicht hek, maar niet naar de stupa.

Dan maar eerst helemaal naar Portobello, en via een kleiner paadje aan de andere kant weer naar boven. Niets meer van de stupa te zien, maar ik zou nu toch veel dichterbij moeten zijn, dus na deze steile klim op dit gravelpad ga ik de bossages maar eens in om nog iets hoger te komen. Prikkende gaspeldoorn en bijna stekelige varens en heeeel hoog gras en al snel weer draad en verboden toegang. Deze keer maar wel erover. In principe moet je hiermee oppassen, schijnt, want vaak staan er nog de meest ruige waarschuwingen bij 'hier wordt geschoten', 'wij staan niet in voor de gevolgen', 'wacht u voor de roedel honden'. Ik koesterde mij echter in de hoop dat boeddhisten vast geen gevaarlijke waakhonden los hadden lopen. Na nog wat schuifelwerk door dichte bossage kwam ik bij de gladgemaaide heuveltop met daar inderdaad de felbegeerde stupa! Met inscriptie. Het blijkt de 'stupa of the enlightenment' te zijn, dateert van recente datum en is in 1994 door de Dalai Lama in eigen persoon ingewijd. Tsjonge. De Dalai Lama schijnt hier, Nieuw-Zeeland, wel vaker over de vloer te komen. Binnenkort is hij weer formeel bij de regering te gast.

De stupa is een mooi punt om rustig een tijdje op het gras bovenop die heuvel te zitten en over de baai uit te kijken. Welke van de eilandjes zou nu de retraite zijn? Zou het aan de overkant net zo mooi zijn als hier? Ik hoop hier nog meer terug te komen, ook al is het illegaal. Geen honden.


17 maart / Taieri Mouth

Als je niet verder de Peninsula opgaat, vanuit mijn huis, maar helemaal terug naar de stad en dan de kustlijn in zuidwestelijke richting volgt, krijg je eerst een forse klim en daarna een eindeloze grotendeels rechte maar ook wat golvende weg langs prachtige uitgestrekte stranden, naar het binnenland heuvels met graslanden en verder woest land en vooral bos, vooral in de buurt van de vele kreken en beken die via dichtbegroeide kloofjes in zee uitkomen. Voor een Europees oog is het vooral verwonderlijk dat het zo uitgestorven lijkt, nee, is. In Europa zou dit vol badgasten liggen, met lintbebouwing van strandhuisjes onderbroken door uitspanningen en disco's. Hier, in Nieuw-Zeeland, ben je buiten de stad Dunedin meteen in het nog armere en verlatene platteland. Alle surfers hebben al een mooi strand in Dunedin zelf, dus waarom hier naartoe komen? En hetzelfde voor de andere badgasten. Na 15 kilometer is er Brighton, waar ze in een lokaal kruideniertje graag op verzoek koffie voor me maken. Dat staat namelijk eigenlijk niet op het menu, dat uit schepijs, sandwiches en cola bestaat, behalve de grutterijen die je er natuurlijk kunt krijgen. Een café is er niet. Nog eens 10 à 15 kilometer verder kom je dan in Taieri Mouth. Dat is een dorp van zo'n dertig (alleen woon-)huizen. En het is de monding van de Taieri rivier, diezelfde van de Taieri Gorge waar je met de trein doorheen kunt. Oude uithangborden doen nog allerlei vertier vermoeden zoals een motel, een holiday camp en een winkel, maar dat is kennelijk al van hooguit de jaren zeventig, toen het hier allemaal nog van een leien dakje ging. Volgens de huidige kankeraars althans, maar in het zuiden van Nieuw-Zeeland hebben die gelijk. Na het instorten van de Nieuw-Zeelandse dollar, en de landbouw en veeteelt in het bijzonder, is het hier de afgelopen twintig, dertig, jaar alleen maar bergaf gegaan. En na het instorten van de goldrush, eind 19de eeuw, trouwens net zo. Veel is hier vergane glorie. Dorpen van tien huizen kunnen vroeger duizenden inwoners gehad hebben. Allemaal weg. Onvoorstelbaar voor een Nederlander.

Ik had ik al eerder ontdekt dat je in Taieri Mouth een mooie wandeling leek te kunnen maken. En deze zondag was het weer veelbelovend genoeg om dat uit te voeren. Zo'n 'doodnormale' wandeling langs een riviermonding het binnenland in, blijkt dan weer ijselijk mooi. De rivier is hier een tussen de vijfig en de paar honderd meter breed, meer een getijdegebied, de wallen zijn heuvels tot zo'n honderd meter hoog, en die heuvels zijn dicht begroeid met bos. Het pad slingert er zo'n beetje tussendoor, in lage gedeeltes deels over plankieren. Het enige dat stoort zijn de - af en toe - motorbootjes op de Taieri. Weinig toeristen, maar altijd die luidruchtige natuurlijk.

Je blijkt niet alleen tot een keerpunt, na zo'n negen kilometer, te kunnen doorlopen, maar vanaf daar ook verder over de nieuwe Millennium Walk, een van de vele, tot helemaal naar de brug over de Taieri van de hoofdweg naar Invercargill. Drukte van belang daar met kleine zeilbootjes, die met de getijdenstroom mee de Taieri af en op varen, al kruisend. Prachtige dag. In maart zijn ze dat hier bijna allemaal, trouwens.


23 maart / Aramoana Point

Nu eens naar de overkant van de baai, niet de Peninsula op, maar het vasteland volgend in noordoostelijke richting. Dit gaat ook via een weg langs de baai, eerst naar Port Chalmers . Dit is de containerhaven, niet alleen voor Dunedin maar voor een groot deel van het achterland. Waar bestaat het achterland uit behalve schapen? Bossen! Het meest imponerende in Port Chalmers is de waanzinnig enorme houtopslag in de haven. Door de week schijnt het vanwege de langszoevende vrachtwagens-met-oplegger-vol-boomstammen levensgevaarlijk te zijn op de weg naar Port Chalmers, vertelde mijn collega-fietser Scott me later. Na Port Chalmers is de weg heel smal, en rustig. Niet het buitenlands toerisme op de Peninsula, allemaal op weg naar de pinguïns en de albatrossen, maar alleen Nieuw-Zeeuwen, allemaal op weg naar het strand in Aramoana. Daar lopen dan overigens de pinguïns rustig tussen de liggende badgasten door, tot mijn nogal stomme verbazing. Nu ja, één pinguïn, als ik eerlijk ben. Maar toch... Hij was niet aan 't bedelen om voedsel. Aramoana - 'moana' is Maori voor 'huis', zo ver als 'ara' ben ik nog niet gevorderd -, Aramoana dus, bestaat behalve uit 20 huizen en het strand uit de zogeheten Spit en de Mole. De Spit is een natuurlijke zandtong die de baai insteekt, met aan de inlandse zijde uitgestrekte schorren die deels boven de vloedlijn komen en bij laag water geheel droogvallen. Het heeft wel wat van Schiermonnikoog, alleen is de modder daar hier eerder steengruis en gespleten basalt. Over de Spit kun je tot bijna aan de andere kant van de baai komen, bij de albatroskolonie, de vaargeul die hier de baai invoert is maar erg smal op dit punt. De Mole is niet natuurlijk maar een in zee uitstekende vaste pier, kennelijk bedoeld als eerste golfbreker om de baai van wind en deining af te weren. Tevens dankbaar gebruikt door duizenden meeuwen en tientallen zeeleeuwen en enkele vissers, in omgekeerde pikorde. Dat wil zeggen, meestal zijn zeeleeuwen bang voor vissers, maar ook weer niet altijd. Er hangt een enorm zware lucht, één zeeleeuw stinkt net zo hard als tien ongewassen honden. Leuk vissen.

Het strand bij Aramoana kun je een kilometer of twee aflopen, tegen een achtergrond van wel 150 meter hoge kliffen. Tot je uiteindelijk op die kliffen vastloopt. Mijn oorspronkelijke plan om de wandeling hoger voort te zetten, omdat er bovenop die kliffen een route scheen te lopen, was duidelijk niet praktisch te realiseren. Dus een volgende keer maar weer terug, en dan boven beginnen...


29 maart - 3 april / Wanaka en Mount Aspiring

Tijdens het lange Paasweekend ging ik op de fiets naar Wanaka, midden in de Nieuw-Zeeuwse Alpen. Vanuit Wanaka was ik eind vorig jaar begonnen aan mijn tour van de westkust, naar Wellington. Het eerste deel van de tocht voerde langs Middlemarch. Hier was ik al eerder met de 'Taieri Gorge' trein naartoe gegaan. Dit was het helaas niet zo romantische dorp in Central Otago (de droge binnenlanden achter Dunedin) als de naam doet vermoeden. Voor je in die binnenlanden bent moet je eerst buiten Dunedin de Three Mile Hill over. Dit is een hele klim maar toch ook weer niet zo hoog. Bovenop die heuvel werd ik overvallen door een stortbui, de eerste sinds weken. Het weer leek nu toch echt om te slaan. Om opnieuw in Middlemarch neer te strijken leek geen echte prestatie. Ik zette poot aan om nog flink te vorderen in deze open steppen. Aan beide zijden en in het verschiet laag rollende heuvels met vreemde rotspartijen op de top, en eindeloos veel droog en kort gras. Met avondlicht betoverend mooi, en een landschapstype dat echt uniek is in de wereld, nergens anders zie je dit. Het doet misschien nog het meest aan Wyoming denken, of ergens anders in de Amerikaanse prairie.

Dit gebied van centraal Otago heet de Maniototo. Ik streek na donker neer in Ranfurly, de zogeheten 'Rural Art Deco' hoofdstad van Nieuw-Zeeland. Wel aardig hoor, maar die naam suggereert meer. Bij al dit soort plaatsjes in het ontvolkte Zuiden moet je trouwens aan een paar honderd inwoners denken, meer zit er gewoon echt niet in. Met Pasen gaat heel Nieuw-Zeeland op vakantie, en deze Pasen gaat een groot deel daarvan ook nog eens naar Wanaka, vanwege de oorlogsvliegtuigenshow die om het jaar gehouden wordt. Dus tot in Ranfurly zaten de hotels al vol. Dat was lastig, een eenzame fietser laat je echter niet in de kou staan en het is hier heel vanzelfsprekend (je zou bijna vergeten dat het ook anders kon), dat de eerste motelhouder waar je bij aanklopt zich uitvoerig verontschuldigt dat hij of zij je geen plaats kan bieden en daarna ongevraagd het hele dorp gaat afbellen, tot een andere hotelier gevonden is die je terwille kan zijn. Gelukkig werd ik zodoende uiteindelijk ondergebracht in het Ranville Lion Hotel, in een wat ranzig kamertje waar ik in mijn eigen slaapzak bovenop een stoffige sprei kon gaan liggen.

De volgende dag hield het onstuimige weer stand en stond er een harde wind. Geen regen meer, maar hopeloos vermoeiend ploegen tegen de wind in. Het is er zo uitgestorven mooi, niets als droog gras, steeds wat hoger klimmen, en af en toe toch nog een café annex hotel in dat niets. Daar kun je even je kopje koffie drinken tussen de aanwezige klanten, die gezamenlijk aan de buis gekluisterd de Paas-cricketwedstrijden volgen. Na nog meer en nog meer droge graslanden, kom je uiteindelijk in een wat bredere en groenere vallei. Hier liggen Alexandra en Cromwell, centrum van de fruitteelt. Een van de meer kenmerkende dingen in Nieuw-Zeeland is de aanwezigheid, in dit soort wat vochtiger omstandigheden, zoals in de buurt van beken en stromen, van hagen van Italiaanse populieren. Ik herinner me die bomen nog wel: 'toen ik klein was' stond Noord-Brabant er vol mee. Ooit in de jaren zestig zijn alle Italiaanse populieren in Nederland aan een ziekte bezweken, en gekapt. Hier word je dus erg nostalgisch van. Aan de wegkant bij Alexandra verkopen ze overal pruimen, appels, peren, perziken.

In Ranfurly was het al vol, in Alexandra was het hopeloos, dus dan maar door tot Cromwell en daar zal het wel kamperen worden. Dat bleek ook zo. Die nacht was erg koud. En de dag erop was ik niet vooruit te branden. Vlak voor Wanaka gierden de vliegtuigen al door de lucht, en om er te komen moest ik inderdaad tot vlak langs de start- en landingsbanen en alle duizenden toeschouwers. Nu zien al die rondjes in de lucht en de formaties er op zich nog wel aardig uit, maar bij 'naar oorlogsvliegtuigen kijken' roert er zich iets diep in mijn opvoeding dat zegt 'mag niet leuk gevonden worden' en dan ook nog al die mensen bij elkaar. Dus dat was doorfietsen, veel heb ik er niet van gezien. Eenmaal in Wanaka, het centrum van al deze Paasdrukte, had ik weinig hoop op onderkomen maar stoomde meteen door naar de lokale VVV. Die bood mij na enige telefoontjes zo een kamer in het Wanaka Hotel aan! De rest van de dag uitpuffen en langs de oevers van het meer waaraan Wanaka ligt, een beetje naar de besneeuwde bergen in de verte staren. Al die sneeuw, de eerste van dit seizoen, was in die twee dagen gevallen, namelijk diezelfde storm waar ik me doorheen geworsteld had. En langs al die Italiaanse populieren aan de oever dwalen, in knalgele herfsttooi of al deels kaal.

Een toeristenoord als Wanaka is niets voor mij. De dagen erop verkaste ik naar Glendhu Bay, al meer in de wildernis richting Mount Aspiring , de 3000-plusser die op de waterscheiding richting westkust ligt. Van Glendhu Bay uit is het over een afgrijselijk hobbelige gravelweg zo'n 30 à 40 kilometer naar het beginpunt van vele bergwandelingen in het gebied van Aspiring. De nare hobbels komen door landbouwwerktuigen, of veel van hetzelfde typen autobanden. Je krijgt dan een soort staande 20-30 cm lange golfjes in de gravel die een vernietigend schokkend effect hebben.

Zo'n kleine afstand is voldoende om de overgang van droog naar 'natter' te maken: van steppe naar savanne naar bos. Echt nat is het pas weer aan de westkant van die bergen. Aangezien ze ook de schapen voor koeien verruild hadden, had het bij elkaar een nogal Europees Alpien effect . Het was bijna opmerkzaam dat ze de koeien niet ook nog bellen om hadden gehangen! Zover wilden ze blijkbaar niet gaan.

Na copycat Alpine resorts en koeien kom ik via de Milka reep uiteindelijk bij chocolade uit. En de combinatie van dit alles doet me sterk aan San Carlos de Bariloche denken, net zoiets als Wanaka of Queenstown, maar dan hoog in de Argentijnse Andes. En wereldberoemd in Argentini"e om zijn chocolade.

De rest van die dag was een typische 'Hans-tegen-de-klok-race', nét zoveel te ver in het dal doorlopen dat je je in hoog tempo moet terughaasten naar het beginpunt en dan ook nog eens die 40 kilometer terugfietsen over die onmogelijke weg. Het laatste was in het donker. Er bleek toen iets mis met de dynamo zodat ik geen licht had. En dat over een weg met hobbelige stenen. Op zo'n moment word ik altijd omringd door drukke beschermengeltjes, die me om de al te grote stenen heenleiden. Zulke typische momenten om een grandioze klapband te rijden worden nooit waargemaakt. (Ik weet dat ik hier psychologiseer tegen de normale statistiek in. Klapblanden krijg je meestal niet omdat je eraan denkt...) De laatste 10 kilometer van dat donker (ik bedenk dat het natuurlijk geen 30 à 40 was maar eigenlijk 50) waren weer over asfalt. Het was net volle maan (Pasen) geweest, dus die kwam pas later op, zodat het hele zuidelijke firmament in volle glorie boven me hing. Het schijnt dat op het zuidelijk halfrond de sterren echt helderder zijn. Bij afdalingen kon ik de witte strepen op het midden van het wegdek net op tijd stuk voor stuk ontwaren, om zodoende toch met redelijk hoge snelheid op de weg te blijven. Uiteindelijk reed ik pas op de camping in Glendhu Bay, met al zijn onverlichte slingerpaden en grasvelden, tegen een boomstronk op.

Toen ik later Willem enthousiast vertelde hoe uniek in de wereld de Maniototo wel niet was, en denigrerend over de Alpiene look van Wanaka mopperde, kreeg ik van hem juist het omgekeerde beeld voorgeschoteld. De Maniototo, dat is gewoon net als de Grote Karoo, in Zuid-Afrika! Terwijl de Alpen, Europa, dat kon best wezen maar dat kende hij eigenlijk niet zo. Dus Wanaka , dat was pas uniek!


14 april / Heyward Point

Aramoana is de punt van het vasteland die precies tegenover de albatroskolonie aan het eind van de Peninsula ligt. Een vorige keer was ik daar al vastgelopen onderaan de hoge kliffen op het strand, in dubio hoe ik daar nu naar boven zou kunnen komen. Deze keer benaderde ik het van bovenaf.

Net zoals je de heuveltoppen op de Peninsula kunt volgen via Highcliff Road, heb je een vergelijkbare heuvelroute aan de overkant van de baai die tot nét voor die kliffen bij Aramoana leidt. Je ziet dan opnieuw aan beide zijden de oceaan, enerzijds omdat je deels over de Peninsula heenkijkt maar anderzijds omdat dit 'vasteland' zelf al bijna een schiereiland lijkt, zo omgeven is het door water.

Waar de weg stopt, kun je zowel naar beneden als naar de uiterste punt. Naar beneden is naar het dorp Aramoana. En dat is meteen de oplossing van het raadsel: direkt van het strand gaat niets omhoog, alleen van het dorp uit. De uiterste punt heet Heyward Point. Dit was mijn keus. Langs de rand van de kliffen loop je langzaam richting lichtbaken. Dit gaat deels door 'native bush': prachtig dichtbegroeid laag bos met zelfs kowhai - spreek uit KOOfai. Dit is een van als 'nationaal embleem' aanbeden Nieuw Zeeuwse bomen. De kowhai bloeit prachtig knalgeel, in het voorjaar. Zo op het eerste gezicht lijkt het eigenlijk een vlinderbloemige. Ik heb ook een grote in de tuin staan. Om de kowhais in bloei te zien, zou ik graag in het voorjaar die Heyward Point wandeling opnieuw maken, weet ik nu al! Met het lammeren zal echter alles wel afgesloten worden. Ah, well...

Op de terugweg weer langs bij mijn collega Brendan, die als halve 'farmer' met zijn gezin dus inderdaad bovenop die heuvels woont langs de weg naar Heyward point. Altijd nét druk bezig met zandstorten, schapen scheren, of houthakken. Los daarvan komt hij ook nog aan informatica toe.

Ook al was het wekenlang mooi weer, maandenlang inmiddels, deze zondag was een nogal druilerige dag. Dit was dus uitzonderlijk. Het is heel opmerkelijk dat de herfst hier een van de beste jaargetijden is: op '14 april' hebben we het inmiddels over het equivalent van half oktober. De zaterdag voor deze zondag was het stralend helder en zonnig weer en liep de temperatuur tot wel 25 graden op. In de zomer is het meestal bewolkt en nat, en als de zon even doorkomt loop je binnen een halfuur een zonnesteek op, zo fél schijnt 'ie. Nu, in de late herfst, schijnt de zon nog maar op halve kracht. Maar dat lijkt al bijna meer dan ik in Nederland in de zomer gewend was.


Foto's