Een van de eerste dingen waar Marjan me in Dunedin op had geattendeerd was het bestaan van de Otago Tramping and Mountaineering Club: als je wandelen houdt, moet je hier lid van worden. Inmiddels verstreek bijna een jaar, maar zoals zoveel, het was er nog niet van gekomen. De voornaamste reden was natuurlijk zonneklaar: een wandelvereniging betekent wandelen met andere mensen en niet alleen wandelen, en dat is dus niet leuk. Bovendien wandelen andere mensen langzamer, en dat is al helemaal niet leuk. Wie mij als wandelmaatje kent, weet dat dit in de praktijk nog wel kan meevallen, zowel het een als het ander.
In de loop van afgelopen jaar heb ik veel wandelgebieden op fietsafstand van Dunedin wel gezien. Zonder auto blijven hele binnenlanden dan toch voor je gesloten, tenzij je over weken tijd beschikt natuurlijk, maar los van om te wandelen ben ik ook nog ergens anders voor naar Nieuw-Zeeland gekomen, nietwaar? Een maandje of twee terug gaf Marjan me nog maar eens een update van het wandelprogramma van deze wandelclub, de OTMC. Fantastisch programma: Kepler, Routeburn, alle klassiekers in de Nieuw-Zeelandboekjes werden hier als wintertochten aangedaan! Dus een paar weekjes terug, in juli, toch maar schoorvoetend naar de clubavond in Zuid-Dunedin gegaan. Dit is een echt Pietje-Bell hol, vol foto's tot 80 jaar terug, van clubleden hoog in de Alpen, en overal kaarten aan de muur met prikkers en tochtsimulerende draadjes ertussen gespannen. Een en ander versierd met oude skis en veertiger-jarenbergschoenen met grote gaten. En een halve zaal vol enthousiaste wandelaars. Ik werd als gast welkom geheten en zelfs speciaal, net als andere voorbijgangers, door de voorzitter publiek zo onthaald. Tsjonge. De eigenlijke aanleiding dat ik die avond kwam, een tocht nog datzelfde weekend, was niet mogelijk: die was vol. Maar een maand later werd nog een andere weekendtrip georganiseerd, naar de 'Routeburn'. Dus daar heb ik me toen meteen voor aangemeld, als een van de twee voor de aanvraag van lidmaatschap verplichte proeftochten. Na de 'vergadering' en de 'diavoorstelling over paddestoelen' (Klinkt saai, niet? Maar het was een heel interessante lezing!) werd ik meteen nog uitgenodigd mee de kroeg in. Wel, fase één was geslaagd, en met glans: hoe langzaam of snel ze verder ook mogen lopen, het zijn heel prettige mensen bij die club. Op naar fase twee: de tocht zelf.
De 'Routeburn Track' is een van de zogenaamd 'Great Walks'. De Routeburn begint 20 kilometer ten noordwesten van Glenorchy, dat zelf 50 kilometer ten noordwesten van Queenstown ligt. De lengte van de tocht is 32 km. Daarvan gingen we een deel doen, en datzelfde deel weer terug. Van het beginpunt gaat de Routeburn over een pas, en langs een dal, tot de wandelroute eindigt niet zo ver van de Homer Tunnel die je onderweg naar Milford Sound hebt (die onverlichte tunnel waardoor het zo gevaarlijk fietsen is). Deze wandelroute ligt echt heel westelijk op het Zuidereiland, midden in Fiordland. De Routeburn is net iets minder bekend dan de 'Milford Track', maar 't scheelt niet veel en volgens ingewijden is de Routeburn 'eigenlijk' mooier dan de Milford. 't Is maar een weet.
Een van de redenen dat ik totnogtoe zo weinig gewandeld had, was dat je dat soort great walks niet ongeorganiseerd mag doen, maar dat je je weken, zo niet maanden, van tevoren moet aanmelden: die en die dag, en alle overnachtingen reserveren, etc. Tevens mag je ze ook niet sneller doen dan 'er officieel voor staat' dus de Milford moet in een tempo van vier dagen over een dikke vijftig kilometer. Je in de bergen te pletter vervelen dus, op voorschrift van de Nieuw-Zeeuwse overheid. Daar had ik natuurlijk geen zin in, dus dan maar niet in de bergen wandelen. De realiteit is iets minder erg dan ik nu voorspiegel, maar het is een feit dat dit land van Red Tape en regelzucht zich veel te gretig over de wandelaars heengebogen heeft, onder het mom van 'voor uw eigen veiligheid' en 'anders wordt het te druk in de bergen'.
Het weekend komt naderbij. Er gingen nog wat telefoontjes op en neer en ik was ingedeeld in een groepje van drie dat de zaterdagavond voor elkaar zou koken. Ik was samen met Phil en Cameron. En ik deed de soep. Bovendien had ik nog een ice-axe en crampons nodig (pikhouweel en krammen?). Die kon je bij de club huren. De avond zelf ging het om zes uur van start, bij de club, precies als de rituelen het jaar ervoor bij de St Andrews University Mountaineering Club. Op één laatkomer werd gewacht, en om vijf over zes ging het met z'n vijftienen richting Glenorchy. Een wat kleinere groep van een stuk of tien was die vrijdagochtend al richting Routeburn vertrokken. Nu was dit op zich al een forse tocht: vijf à zes uur rijden. Bij elkaar zo'n 350 kilometer, over wat in Europa toch kleinere wegen zou heten, en het laatste deel van de tocht over gravel. Tegen middernacht kwamen we aan op het parkeerterrein bij het begin van de Routeburn. Een redelijk maantje scheen op ons neer, dat zou het wandelen in het donker wel vergemakkelijken.
De spanning stijgt. Ik meteen achter de eerste vier aan die in hoog tempo voor de rest uitgingen, terwijl de halve club nog stond om te pakken. Dit was een fout idee, want we gingen de verkeerde kant uit, waar we achterkwamen omdat, wel, het pad ophield, en, al op de terugweg, we aan de overkant van de kloof allemaal lichtjes op en neer zagen huppelen door de bossen. Een wel verantwoordelijke geest was nog achtergebleven om ons de goede kant uit te loodsen. Meteen ontmaskerd dus als een vooruitloper. Ah, well.
Probleem was natuurlijk dat we door deze verkeerde uitval nu niet voorop liepen maar juist helemaal achteraan. Ieder met zijn eigen koplampje voor, achter elkaar over het pad waggelend. Onderweg een paar keer een kleine stop bij druipende en overhangende rotswandjes: glimwormen (glow-worms)! Dat is weer wat anders dan vuurvliegjes. Vanaf Zuid-Europa tot in de Tropen heb je vuurvliegjes. Die bieden mij altijd een onwerkelijk schouwspel: zwoele en stille zomeravonden en dan al die geluidloze lampjes die door de lucht zwerven. In Nederland, en ook hier zo zuidelijk in Nieuw-Zeeland, is het kennelijk te koud voor vuurvliegjes. Maar in het natte Fiordland heb je daarentegen glimwormen. In het geheel niet verwant aan vuurvliegjes, maar ze produceren net als die vliegjes licht. Dus aan zo'n natte bemoste rotswand plakken allemaal kleine lampjes, die net een klein stukje mos om zich heen kunnen oplichten. Ongelooflijk mooi. Helaas staan er natuurlijk allemaal van die wandelaars met koplampen omheen, wat het effect enigszins bederft, maar zodra men ze even uit deed ... En dan vijfhonderd meter verder nog wat vuurvliegjes, en daarna, en ...
Na een korte inhaalslag, en even in hoog tempo per abuis de berm inlopen in het donker, was ik toch weer bij de kopgroep uitgekomen. Ik moest natuurlijk kost wat kost mijn examen wandelclublid met glans doorkomen, en daar behoorde toch wel onmiddellijk inprenten van medewandelaars bij dat ik in de categorie 'fit' zat. Voor je 't weet heb je een verkeerd imago waar je nooit meer af komt, daar kan ik van meepraten. Er waren twee mogelijke doelen voor die nachtelijke tocht. De eerste was de berghut waar we inmiddels gearriveerd waren, Routeburn Flats. De tweede was een verder en hoger gelegen berghut, Routeburn Falls. Die zou tevens het overnachtingspunt voor de zaterdag worden. De kopgroep ging door naar de Routeburn Falls, de watje bleven in de Routeburn Flats. Uiteraard was het volstrekt waanzinnig om om half twee 's nachts nog even een uurtje naar boven te wandelen. Was ik niet juist op deze tocht mee om van natuurschoon te genieten dat ik anders moeilijk in mijn eentje bereiken kon? Maar bij zo'n waanzinnig plan kon ik vanzelfsprekend onmogelijk achterblijven, daar hoef je niet eens competitief voor te zijn, het is eerder een vaag romantisch idee doorvlochten met studentenlol.
Ik voorop, met mijn steeds afnemend koplampje de stenen voor me uit proberend te ontwaren. Dit vervolgdeel van het pad was veel meer een echt bergpaadje en in het donker manouvreren werd lastig. Maar ik hield het tempo er fors in, en zweette als een otter. Even stoppen en iets uittrekken was er natuurlijk niet bij: tijd- en dus prestigeverlies. De laatste tien minuten - naar ná die tien minuten bleek - kon ik de bodem voor me vrijwel niet meer ontwaren en waren de batterijen echt bijna leeg. Ik liep in feite op de vage reflecties van de loper achter me. Ik gaf de koppositie dus over, en even later waren we plotseling al bij de hut! Dat viel toch weer mee. Inmiddels was het half drie. 'Onze' club waren de enige gasten in deze grote DOC (Department of Conservation) berghut, en de tien vroegere vogels van de vrijdagochtendploeg waren hier al in diepe nachtrust verzonken. Geen gas, licht of water in zo'n hut, in de winter. Dus iedereen de slaapzak in en snel in slaap vallen, in de vrieskou. Van dat laatste had ik de eerste uren weinig last, want ik was volstrekt tot over mijn kookpunt verhit en kon al mijn drijfnatte kleren met genoegen van het lijf rukken om zo aan de vrieslucht even lang af te koelen en dan ook mijn slaapzak in te gaan. En ik heb een goede slaapzak.
Dit was dus mijn echte primeur bij de club. Eén ding was inmiddels duidelijk: hier wordt echt doorgewandeld, en ze zijn fit. En ze zitten niet achter je aan te vitten. Allemaal een hele geruststelling.
De zaterdagochtend werd ik relatief vroeg wakker. De vroege vrijdaggasten zaten al aan het ontbijt. Ik was inmiddels gescheiden was van mijn groepsmaat Phil, met wie ik de bagage had gedeeld, omdat hij in de lagere hut had overnacht. Zodoende had ik wel een pan maar geen brander om er water in aan de kook te brengen. Dit was gemakkelijk op te lossen: willekeurig wie water kookte, kookte net zo lief meer. Het is wel een beetje bibberen in die keuken, zo zonder enige verwarming. Langzaamaan werd ook de rest van de nachtploeg wakker, en kwam aan 't ontbijt, en ik sloot me aan bij een clubje dat 'iets onduidelijks maar interessants' ging doen nog hoger in de bergen, een van de toppen beklimmen of zo. Het leek me niet aan te raden op zo'n eerste dag er meteen in mijn eentje vandoor te gaan, nog afgezien van mijn clubreputatie was het onder deze winterse omstandigheden wellicht ook wat gevaarlijk, dus heel ver van de hut kom je dan ook niet.
We waren nu met z'n zessen, ik weer voorop, dit keer tot mijn eigen verbazing. Al vanaf vertrek sneeuwde het, en het ging steeds iets harder sneeuwen. We kwamen ook steeds iets hoger, in steeds iets meer sneeuw. Langs de steile rand van een klein meertje (nu geheel bevroren) zou het volgens de weer- en wandelberichten iets gevaarlijker moeten zijn vanwege meer sneeuw en lawinegevaar, maar dat stelde niets voor. Zo volgden we, inmiddels in een stormachtige blizzard, de Routeburn steeds verder en kwamen we bij het 'Harris Saddle', een pasovergang precies op de waterscheiding van het Zuidereiland, met een schuilhut. Vóór je zijn de Hollyford vallei en de hoge bergen richting Milford Sound, maar daar was nu weinig van te zien, en achter je - in gedachten - Glenorchy, Queenstown, de Maniototo en Dunedin. Die waterscheiding ligt relatief westelijk op het Zuidereiland, omdat in het westen de bergen hoger zijn dan aan de Dunedin- en Christchurch-kant, het oosten. Op een mooie dag kun je van Conical Hill, nog een halfuurtje precies boven die schuilhut, zelfs in de verte de zee zien.
Van de ambitieuzere plannen van de groep kwam niets terecht: het weer was gewoon te slecht om nog veel hoger in de bergen te gaan, en van het pad af. Daarom volgden we in plaats daarvan nog een stukje verder de Routeburn, over een paadje dat hoog boven het Hollyford-dal net boven de boomgrens en net onder de sneeuwgrens (van vandaag) mooi op steeds dezelfde hoogte de plooien in de helling volgde. Het weer trok aardig bij, en we konden nu vrijwel steeds de besneeuwde toppen aan de overzijde van het dal zien. En dan toch weer mist (wolken). En dan plotseling 10 minuten stralende zon en een glasheldere hemel en je kon over het hele Hollyford dal uitzien, tot wel vijftig kilometer naar het noorden, richting de kust. Toch nog gelukt! Hierdoor steeg de moraal, die overigens niet laag was, aanzienlijk. Na een klein uurtje keerden we om, liepen dezelfde weg terug, en 'besloten' alsnog de Conical Hill op te gaan. Besloten tussen haakjes, omdat ik eigenlijk al aardig moe begon te worden, en die besneeuwde top er toch wat dreigend bijlag. M'enfin, ik mee uiteraard. Ditmaal waren we in volledige uitrusting: ice-axe en crampons waren onmisbaar. In de zomer loop je hier in een halfuurtje naar boven, maar waar deze expeditie uiteindelijk op uitliep deed me eerder aan Lord of the Rings denken, en de vergeefse poging de passen boven Moria over te gaan. En het deed me ook erg aan Schotland denken, waar ik ook zulke idiote barre en boze tochten maakte.
Het weer sloeg namelijk weer om naar minder, tevens waren we nu hoger dan het Harris Saddle, dus bij een windkracht 8 blizzard ploegden we bij 5 graden onder nul naar de top van die heuvel. Uiteraard nergens geen pad te bekennen, en ik werd zelfs een keer naar de andere kant van een sneeuwduin geroepen: nooit aan afwindse zijde passeren, wegens lawinegevaar. Mijn voornaamste probleem was, dat bij die temperatuur en wind en sneeuw, de sneeuw op mijn bril sloeg en kennelijk net voldoende smeltte om daarna meteen op het brilleglas te bevriezen, zodat ik niet eens meer kon zien waar ik mijn voeten neerzette. Lastig in een geaccidendeerd terrein waar alles wit is. Dus ik strompelde maar wat naar boven, steeds weer met mijn handschoenen het ijs van mijn bril schrapend. Eerst trek je je handschoen nog uit voor zoiets, maar een bevroren natte handschoen krijg je moeilijk opnieuw weer aan, dus laat je dat op een gegeven moment weer na.
Onze onbevreesde en kennelijk ervaren gids op Conical Hill, dezelfde die me ook langs de goede kant van het sneeuwduin riep, was Guido, een Zwitser die een jaar middelbare school in Dunedin had gedaan, destijds lid van de club van geweest, en nu even tijdens een vakantie was langsgekomen. Na even wat bij elkaar schuilen op wat kennelijk de top van die heuvel zou moeten zijn in de snerpende kou, moesten we toch weer snel terug naar beneden. En nu tegen de wind in. Je wilt het bijna uitstellen om eraan te beginnen, zo onaangenaam is het. Maar wie wacht, wacht de dood, om het maar even te chargeren. In ganzenpas ging het toen weer zo snel mogelijk naar beneden. Hier kneep ik 'm wel even, want met mijn beperkte zicht verloor ik een paar keer bijna mijn voorganger uit het oog (vijf meter is hiervoor wel voldoende). Dit was alleen te voorkomen door in een zo hoog mogelijk tempo naar beneden te gaan, maar als je niet kunt zien waar je je voeten neerzet... Het was maar een klein moment van lichte paniek, en vijf minuten later waren we meer in de luwte en nog tien minuten later zag je de schuilhut alweer voor je, vlakbij aan de overkant van een kleine geul. Het is allemaal zo dichtbij... Maar in die weersomstandigheden is het toch echt wat riskant, en moet je goed oppassen. In mijn eentje had ik dit natuurlijk nooit durven ondernemen.
Na deze Conical Hill expeditie kwamen we even op adem in de beschutting van de schuilhut. Het is merkwaardig om te bedenken dat je een ruimte waar het onder nul is als luxe en comfort kan ervaren, als je net zo'n barre tocht achter je hebt. Daarna, het werd toch al wat later, moesten we niet treuzelen en aanstalten maken terug naar de Routeburn Falls hut zien te komen, waar de andere twintig clubleden ... Ja, hoe zouden die eigenlijk de hele dag doorgebracht hebben? Verder waren we niemand tegengekomen, behalve in de ochtend een Nieuw-Zeeuws paar dat uit Hollyford kwam en richting Falls Hut ging.
Het uurtje terugwandelen was een sprookje. Onmiddellijk na terugkeer van Conical Hill klaarde het weer op en op de terugweg zagen we die bergtop waar we zo geworsteld hadden in de zon schitteren. (En dát deed me natuurlijk pas 'echt aan Tolkien denken.) Met al die vers gevallen sneeuw op het landschap was zo'n rustige namiddag betoverend. Een beetje achter en langs elkaar aantreuzelend en langzaam uit elkaar drijvend kwamen we tegen zonsondergang bij de Routeburn Falls terug. Waar de kolenkachel in de keuken-met-eetzaal aan was! Een genoeglijke avond bij kaarslicht en koplampjes, want electriciteit was en bleef er niet, en veel eten, en terug naar de ijzige slaapruimten.
De zondag moest een beetje nakaarten worden. Voor mij althans. Na zo'n fantastische en inspannende tocht op de zaterdag is alles meegenomen wat verder nog komt meegenomen. Die hele nachtelijke tocht van de vrijdag deed ik nu in omgekeerde richting bij daglicht over, samen met weer andere clubwandelaars. Prachtige bossen en diepe kloven! Nog een kleine uitstap van twee uur naar de zogenaamde 'Routeburn North' omweg. Het is een doodlopend dal waar je je gemakkelijk een volle dagwandeling zou kunnen vermaken. Een nieuwe sneeuwstorm barstte ineens los, en samen met Phil ging ik nog een halfuurtje verder dan de rest. En even plotseling als het begonnen was, hield het weer op, en waren alle varens en het hele beukenbos om ons heen bedekt met een laag van één à twee centimeter sneeuw. We hadden de rugzakken in de hut aan het begin van dat dal laten staan. Daarin zat ook mijn reserve fotorolletje, helaas... De zon kwam door. Na een halfuur was alles op deze hoogte weer weggesmolten.
En wat is een van de mooiste dingen van zo'n weekendtocht met de wandelclub? Om drie uur 's middags weer bij de auto's zijn, instappen en naar huis rijden. En ergens halverwege en masse de koolhydraten aanvullen bij de patatboer; d.w.z. het Britse equivalent 'fish&chips'. Om negen uur weer in eigen huis. In mijn eentje zou ik om die afstand te overbruggen met openbaar vervoer bijna een hele dag nodig hebben. Prachtige tocht, geweldige club. Ik word vast lid. Eerst moet ik nog een tocht met de club doen, als aspirant-lid, voor dat kan.
Mijn tweede proeftocht met de OTMC (Otago Tramping and Mountaineering Club) ging naar Mt Somers. Voor mensen die door het woord 'Tramping' op het verkeerde been gezet worden, leg ik nog maar eens uit dat dit het Nieuw-Zeeuws is voor wat in gangbaar Engels 'hiking' of 'walking' heet. Met zwervers heeft het weinig te maken.
Mt Somers ligt een aardig eindje uit de buurt, vanuit Dunedin tegen de vierhonderd kilometer naar het noorden, bij Methven, direct ten westen van Christchurch. In dit gebied zijn veel opnamen voor de 'In de ban van de ring'-films gemaakt. Wederom vertrokken we om zes uur vanaf het clubgebouw in Zuid-Dunedin. Het gezelschap verschilde weer aardig van dat van de vorige tocht. Ook waren de dames nu in de meerderheid, geloof ik. Vele uren en een chinees later kwamen we bij het begin van de "Mount Somers Subalpine Walkway". Tentje opzetten, en slapen. Het was die nacht rond het vriespunt die nacht en aardig koud. De volgende ochtend ging ik als een der eersten met Phil (dezelfde als van de Routeburn) en Dave op pad. In het Mt Somers-gebied werd aan het begin van de twintigste eeuw steenkool gedolven. Met wisselend en uiteindelijk weinig succes. Inmiddels is het een soort openlucht-mijnbouwmuseum. Hier en daar zie je nog greppels waar vroeger het kolenspoor doorheenliep, een incidentele mijngang, etc.
Aangezien Mt Somers aardig oostelijk ligt, en een stuk noordelijker ook, is dit een veel droger berggebied dan de westelijker en zuidelijker delen van het Zuidereiland. Het doet eerder denken aan, zeg, Zuid-Italië, of Californië (ten zuiden van San Francisco), of het Aosta-dal. Bossen in de nattere smalle dalen, en verder veel gras en steen. En omdat het nog winter was: sneeuw.
Maar die winter liep op zijn eind. Eind augustus, begin september, beginnen de dagen in steeds hoger tempo te lengen ('eind februari begin maart'), en de zon wordt snel krachtiger. De zaterdag was stralend en warm weer. Ondanks, of juist dankzij, de koude nacht kon ik overdag in mijn T-shirtje rondlopen met al mijn drie fleeces en meerdere broeken en maillots opgepropt in de rugzak.
Phil en Dave hadden een rustig plan voor die dag. Ik uiteraard een onrustig. Ik wilde de top van die berg op. Zij wilden voor donker bij de tweede van de twee hutten op het traject van de wandelingroute arriveren. Daarbij loop je ruwweg om de top heen. De top is bijna 1700 meter, de hoogste pas van de wandeling 1200 meter. En omdat ze geen haast hadden, hadden ze veel zin in prachtige omwegen door stenige en minder toegankelijke dalen. Dit brak me op, meteen aan het begin van de dag. Nu moet ik daar nog wel iets essentieels bij uitleggen: in dit voormalig mijngebied liep ik namelijk rond met twee zakken steenkool in mijn rugzak. Zakjes, eigenlijk. Hoe kwam ik op deze curieuze vorm van handicap-bergwandelen? Dit kwam, omdat vier dames van de groep in die eerste van de twee hutten, de Woolshed Creek Hut, gingen overnachten, die maar op een paar uur wandelen van het beginpunt van de route lag. Die eerste hut lag niet dicht bij bos, en daarom moest je daar zelf brandstof mee naartoe nemen. Een paar uur hout meesjouwen is natuurlijk nóg minder aantrekkelijk dan steenkool sjouwen. Dus had Liz, een van de overnachters daar, had leuk een 25-kilozak steenkool in de auto meegenomen. En die had ze die ochtend op professionele niet-vies-worden-wijze ingepakt: een hoopje steenkool op een krant leggen, de krant oprollen, en twee plastic zakken stijf eromheen pakken. Zo had ze de steenkool over meerdere pakketjes verdeeld. Die kreeg iedereen mee naar boven, ook de verderwandelaars naar de hut erna. Ik wilde natuurlijk ruig doen, en vroeg twee pakketten steenkool. Dom...
Dus in plaats van snel naar de Woolshed Creek Hut toe te wandelen, sprong en klom ik van steen tot steen tussen de stroompjes door in een op de vroege ochtend nogal somber rivierdal. Af en toe missend dus meteen natte voeten. En linksboven zag je de zonovergoten hellingen waar de normale weg langs ging. OK, hier krijg ik genoeg van. Klauteren met steenkool op je rug is gewoon te onaangenaam, zo niet enigszins gevaarlijk omdat je sneller uit balans bent. Dus ik maakte rechtsomkeerd, kwam al snel mijn achtergebleven wandelmaten tegen, en kondigde mijn terugkeer aan. Enige consternatie. Het is hier relevant te vermelden, dat Dave iemand van het type 'we doen alles gezellig samen' was, waar ik me uiteraard ogenblikkelijk aan ergerde. Dave en Phil dus verder, en ik terug. Laat ik nu de weg terug niet meer kunnen vinden! Na drie keer vijfhonderd meter stroom op en neer klauteren en zeer licht groeiende paniek en hevige ergernis over al deze verspilde tijd en nu zal ik die dag Mt Somers ook wel niet meer halen verdorie, vond ik natuurlijk toch het terugleidende pad, en een afkorting, en was ik eindelijk in die volle zon tussen nog steeds bruin eind-van-de-winter hoog gras.
Waar net de andere wandelaars, die later vertrokken waren, ook langskwamen. Tochtleider Gary was een beetje bezorgd, onder meer - naar al snel bleek - omdat mijn oor onder het bloed zat. Dit had ik niet in de gaten gehad. Het lag waarschijnlijk aan contact met een van die vinnige 'bush-lawyers'. Dit zijn klimplanten met natuurlijke scheermesjes die overal aan vast blijven zitten (net zoals echte lawyers - juristen).
De tocht vervolgt nu met gratie... Eerst naar de Woolshed Creek hut. De zakjes steenkool droppen. Phil was er inmiddels ook, en bleek óók twee zakjes kool te dragen. Maar klaagde niet, zoals ik. Die Woolshed Creek hut had zelfs, een stukje verderop, een sauna. Die was daar enige jaren terug door een groepje Europeanen neergezet. Daar werd wat lacherig over gedaan, zo'n sauna doet het toch niet zo goed in preuts Nieuw-Zeeland dat nog een jaren-vijftig Britse moraal heeft.
Door een zeer ruig dal met prachtige rotsformaties, en fantastische vergezichten op besneeuwde verdere toppen, ging ik nu verder richting andere hut, de Pinnacles Hut, met Bruce. Ergens voor ons bevond zich Anja, Duitse lerares Duits die een halfjaartje in Dunedin doorbracht. Anja dacht echter dat ze achter mij was, en ondernam, vernam ik weer van Sandra, nog een andere clubgenoot, verwoede pogingen om mij in te halen, in de hoop samen met mij Mt Somers op te gaan. Maar ook al was ik vóór haar vertrokken, gezien mijn eerdere backtracking strategie was ik inmiddels achter haar. Bij de pashoogte enige deliberatie met Bruce of we diezelfde middag alsnog Mt Somers op zouden gaan, maar het gevorderde tijdstip en de enigermate opkomende bewolking deed ons daar toch maar vanaf zien. Kwartiertje later kwamen we Anja tegen, in tegengestelde richting. Op weg naar de top van Mt Somers. Had alles in de hut gedropt en snel een nieuw plan getrokken. Weer overleg, maar Bruce was er niet voor te vangen. De volgende morgen dan maar. Dus wij tweeën toch maar naar de hut, en om die dag nog moe te worden niet de berg op maar de berg af, in de richting van het andere eindpunt van de Mt Somers Walkway. Dit bleek erg mooi, plotseling weer dicht bos. Het meest opmerkelijk vond ik de zwarte beuken ('black beech', notofagus solandri). Stam, takken en alles zit geheel onder een pikzwarte laag schimmel. Zo zwartgeblakerd, dat het wel lijkt alsof er onlangs nog een grote bosbrand langsgeraasd is. Geen overdrijving: ik dacht dat eerst zelfs, zo 'echt verbrand' ziet het eruit.
Het was een onverwacht rustige en zonnige namiddag. Terwijl Bruce en ik nog wat zaten te poedelen in een stroompje (alleen voeten, het blijft winter ...) kwamen er ineens twee lieden met geweren op ons af. Jagers. Op de hertenjacht. Niets bijzonders, dat is hier heel gewoon. Jagers en wandelaars lopen kriskras door elkaar heen. (Bruce draagt altijd een reflecterend felgele regenjas bij slecht weer.) Ze waren onderweg naar de hut waar wij inmiddels de rugzakken al hadden achtergelaten, dus we konden hen informeren dat er nog negen andere slapers waren die nacht. En 'gewoon' even een praatje pot maken, net alsof het heel normale mensen waren. Op de weg terug naar de hut liepen we ze al snel weer achterop, en je kon me bijna horen duimen dat de achterste jager bij het stenen hoppen om het beekje over te steken net als ik eerder die dag zou slippen, en pardoes zijn geweer in het water zou laten vallen. Mooi niet.
De volgende ochtend gingen Anja, Bruce en ik als eersten vroeg op pad, alsnog pogen de top van Mt Somers te beklimmen. Andere wandelaars hadden ons de avond ervoor al uitvoerig geïnstrueerd over de gevaren en de duur die eraan verbonden waren, in sappig Nieuw-Zeeuws. Vijf uur op en neer van het zadel, zeker. Dijdiep wegzakken in de sneeuw onderweg. Een van hen had zelfs een bloederig been in de aanbieding waarmee hij tijdens zo'n wegzakking langs een scherpe steen geraspt was. Tanige ervaren ogende achter-in-de-vijftiger van wie je alles zondermeer als de waarheid aannam.
Eerst van de hut terug naar de pas. Vanaf dit zadel gingen we nu omhoog langs een voor de hand liggende plooi naar het hogere punt dat volgens mijn blijkbaar te optimistische berekeningen ons tot de hoogvlakte moest brengen waarvan de eigenlijke top van Mt Somers deel uitmaakte. En laat dit nu toch inderdaad het geval zijn! Eenmaal die dikke tweehonderd meter hoger, kon je licht stijgend door de harde sneeuw over een immens grote vlakte simpeltjes naar de top lopen. Niets aan. Een uur en een kwartier, 'flat'. Prachtige uitzichten, snijdende wind, nog een andere Kiwi die de klim van de andere kant had gemaakt en net als wij ook het gastenboek op de top tekende. De top was namelijk een kunstwerk met vier windrichtingen, en bij zuid zat een luikje met daarachter een boek en een pen. Weer of geen weer...
Terug van de top ging het hollend van energie en enthousiasme weer over de sneeuwvelden naar beneden. En na deze fantastische beklimming kozen we optimistisch voor een lange omweg via de origineel benaamde Bus Stop Route (bushalteroute) naar het parkeerterrein. Hoezo bushalte? Zit hier weer iets van de goudzoekers- of mijnbouwhistorie achter? Integendeel: halverwege deze wandelroute is een overhangende rotswand met een speciaal bushalte-achtig plaatje ertegenaan waarop Bus Stop geschreven staat. Net alsof die rotswand een bushokje is. Liet ik me later door bijna-clubgenoten uitleggen (Engelse humor). Logisch, niet?
En na mijn twee geslaagde proeftochten ben ik nu dus lid geworden van de Otago Tramping and Mountaineering Club, op voordracht van twee wandelgenoten.