Hans in Australië op de fiets - UAF charity drive

These pages contain a weblog in Dutch for a charity drive around Australia by bicycle for the (Dutch) refugee students fund UAF: donation page . Companion pages with a weblog in English (different content) are intended for the participants to the Joint Australian AI conference in Gold Coast, December 2007, where this tour has ended with a keynote lecture. And there are photos (with Dutch subscripts).

Deze pagina's bevatten een weblog in het Nederlands voor een charity drive rondom Australië of de fiets ten behoeve van het UAF Fonds Vluchtelingen-Studenten: donatiepagina . Er is tevens een weblog in het Engels voor de congresdeelnemers aan de Joint Australian AI conference in Gold Coast, december 2007, waar deze rondrit eindigt met een openbare lezing. Er is een aparte fotogalerij .


Brisbane - Cairns

Van Dunedin is er een directe verbinding op Brisbane. In Brisbane kun je twee kanten uit, en dat staat zelfs leuk langs de snelwegen aangeven. Van Brisbane naar het zuiden gaat naar Sydney. Brisbane - Sydney is ongeveer 1000 kilometer. Van Brisbane naar het noorden gaat het naar Cairns. Brisbane - Cairns is wat minder dan 2000 kilometer. Mijn eerste etappe van deze ronde van Australië voerde naar Cairns. Aangezien je zo'n ronde twee richtingen uit kan doen: waarom eerst naar Cairns, en niet eerst naar Sydney? Waarom tegen de klok in, en niet met de klok mee? Hiervoor meende ik twee doorslaggevende argumenten te hebben. Ten eerste heb je in het zuiden van Australië de 'Nullarbor Plain'. Dit duurt zo'n 2000 kilometer en is een rechte weg, door vlak terrein, en inderdaad, zonder bomen. Het zuiden van Australië ligt in de gematigde klimaatzone waarin we de zogenaamde gordel van de westenwinden hebben. Je wilt die 2000 kilometer dus liever niet van oost naar west, maar van west naar oost doen. Ja, alles goed en wel, maar in het noorden van Australië moet je toch immers weer de andere kant op? Dat maakt dan toch niet uit? Het maakt wel uit, want het noorden van Australië ligt in de tropen. En daar ben je buiten de westenwindengordels en hangt de wind van de moesson af, en van nog andere factoren. Ten tweede... wil je niet in het noorden van Australië zijn als het daar zomer is, want dan is het daar 35 tot 40 graden. Altijd. En gegeven dat ik in Brisbane begin, kan ik dus beter de winter in het noorden van Australië beginnen, zodat ik tegen het aanbreken van de zomer naar het zuiden kan afdalen. Tevens gegeven dat ik in Brisbane aan het begin van de winter met de tocht begin. Oh, en dan wil je bovendien niet tijdens de natte tijd in het noorden zijn. Dus niet van maart tot juni. En zo geschiedde. Ik startte om precies te zijn op 8 juli. Cairns, 1700-iets kilometer, zie je dan langs de weg.

De werkelijkheid van mijn klimaatzone-redenering was nog iets mooier dan de theorie: precies in het midden van Australië ligt al weken een heel stabiel hogedrukgebied, met een diameter van zo'n 4000 km. Winden waaien daaromheen tegen de klok in. Net als ik. Dus van Brisbane tot Cairns had ik de wind van achteren. Of helemaal geen wind, het weer was vreselijk stabiel: iedere dag de hele dag zon, temperatuur van 20 tot 25 graden, en geen of weinig wind uit zuidelijke richtingen. In de nacht daalde de temperatuur tot onder de 10 graden. De mensen klaagden steen en been over het weer: in geen 60 jaar was het zo koud geweest in de winter! En dat gold overal: in Melbourne, heel zuidelijk, sneeuwde het. In de Australische alpen sneeuwde het. Maar ik was een klimaatzone noordelijker. Als dit hogedrukgebied nu standhoudt, dan fiets ik straks een ronde Australië met de hele tijd wind mee. Dat zou wat zijn! In ieder geval heb ik goede hoop op westenwind in het zuiden van Australië, over een maand of drie.

Overnachting in Woolooga
Ik begon in de buitenwijken van Brisbane, door vriend Guido op weg geholpen, die me daar had afgezet met de auto. De eerste dag ging deels nog door erg stedelijk gebied. De tweede dag nam ik een 'afkorting' over een secondaire weg die iets meer door het binnenland voerde. Halverwege de middag kwam ik aan in Woolooga. Een gat. Met een hotel. Kon ik hier misschien overnachten? De barhouder, een oudere man: "Nee, de schoonmaakster is vandaag niet langsgeweest." Echt niet, ik heb ook een slaapzak? "Nah, echt niet." De enige klant, ook al zo'n oude kerel: "Maar je kunt hier gewoon aan de overkant van de weg kamperen, tussen de toiletten en de tennisbaan." De volgende plaats was pas 75 kilometer verderop, en ik had nog geen zin meteen aan het begin al wild te gaan kamperen. Dus ik bleef kamperen in Woolooga. Is de keuken vanavond open? "Nee, we koken alleen in het weekend." Behalve een nogal vervallen hotel met een hoteleigenaar en een klant was er nog een ander huis in dit dorpscentrum van zo'n drie of vier huizen, en dat was 'de winkel'. Met een uitbater die wel om een praatje verlegen zat en tevens aan 'takeaway' deed, zeg maar friettent. Dus daar wat inslaan, veel verhalen aanhoren over in Nigeria gestrandde blonde dames met interesse in verkering die hem maar bleven verzoeken om 2000 dollar als bijdrage voor hun zieke oma, dit contact hield hij allemaal per internet vol en hij geloofde er zelf ook niet echt in. Maar ja, je moet wat als je alleen bent... De avond viel snel na 5 uur in, per slot van rekening is het hier inderdaad winter, en de temperatuur zakte al snel tot zo'n 5 graden. De bar van het hotel bleef wel open, de enige klant was nu ook weg, en met de hotelier heb ik toen alsnog een aardig praatje kunnen ophangen. Halverwege mijn tweede pilsje liep het tijdens het gesprek naar buiten (de bar is open) en sprak daarvandaan verder. Dit kwam me wat mysterieus over, aangezien ik inmiddels ook doorhad dat de man zo doof als een kwartel was, en me maar moeilijk kon verstaan: ik moest heel hard praten. Vreemd... Ik ging dus ook maar naar buiten. Wat bleek: in Australië is het (sinds vrij kort) verboden om in openbare gelegenheden te roken, inclusief horeca. Dus tevens als je als hotelhouder in je eentje 's avonds laat wilt roken in een dorp omgeven door 50 kilometer halve woestijn naar alle richtingen. Dan stap je je eigen hotel uit, rookt buiten, en dan ga je daarna weer naar binnen. Want dat is de wet. Australië ten voeten uit. Hij mopperde aardig op al die nieuwlichterij, je mag niet eens meer roken in je eigen hotel, etc. Maar hij hield zich wel aan de wet.

Hotel motel
Dat was totnogtoe de enige kampeerovernachting. Voorlopig ben ik lui, en weet dat er nog vele gedwongen kampeernachten zullen volgens. Dus overnachtte ik grotendeels in motels en hotels. Dit leidt in Australië wel weer tot enige spraak- of liever taalverwarring: een hotel is in Australië namelijk geen hotel, of liever gezegd, als er hotel opstaat, is het meestal alleen een café-restaurant en is overnachten niet mogelijk. Het woord voor hotel in Australië lijkt motel te zijn. Als je in een café-restaurant ook kunt overnachten heet het een hotel motel. Hotel Motel Paradise, etc. Maar in sommige Hotels kun je toch overnachten zonder dat er motel opstaat. Lastig hoor. Vragen kan altijd. En iedereen is vriendelijk. In Carmila - niet op de kaart opzoeken, want dat vind je nooit - was ik in een hotel dat in feite de dorpskroeg was (zoals overal in alle kleinere plaatsen die je onderweg tegenkomt). Een kamer betekent dan meestal niet veel meer dan een met houten wanden afgescheiden ruimte in een zijvleugel van het gebouw, met veranda's voor wie er uitdrijft van de hitte. Of een container met een deur, buiten het café - maar dan met airco. Kortom: voor mij ideaal, ik voel me meteen op zo'n plek thuis. De caféhoudster liep rond in rubberlaarzen en was buitengewoon ontspannen; ik was meteen voor haar gewonnen. Ze wees me op de ondergaande ster aan de hemel, die Venus was - had ik anders gemist - de melkweg boven ons (en dit was echt het doel van het gesprek, geen middel), en schonk me nog een biertje in. En even klagen over hoe koud het toch is (als enige caféganger zit ik buiten aan het verlichte terras, verder zit iedereen binnen te rillen), in mensenheugenis is het hier niet zo koud geweest. Als eenzame fietser deel je het respect dat ook truckies geldt; de lange-afstandsvrachtwagenrijders die in dergelijke etablissementen overnachten.

Weg
In Nieuw-Zeeland is de openbare weg een gevaar voor fietsers. En in Australië is het al niet anders. Voornaamste probleem is dat je niet als weggebruiker behandeld wordt. Iedere volgende truck, auto, of caravan raast rakelings langs je heen. Behalve de 'rentals', de huurwagens en kampeerwagens, die je aan het opschrift 'Britz' en dergelijke kunt herkennen. Die halen je echt in en houden afstand. Zo laat zich de Europese toerist kennen, die uiteraard huurt. Nu is er ook nog wel een voordeel aan deze situatie. Een kolonne van zeg vijf grote vrachtwagens met aanhangers die zo langs je raast heeft een slipstroom waar je in meegetrokken wordt en waar je al gauw 10% a 20% sneller door gaat. En des te krapper ze passeren, des te groter de snelheidsvermeerdering. Het lijkt wel wat op zeekanoën, als je met de wind van achteren op de Waddenzee met de golven meesurft. De consequenties voor als het misgaat zijn op zee wel wat minder rigoureus: een nat pak, in plaats van road pizza. (Even afzwakken: het valt wel mee, maar het is een te leuk verhaal om niet te vertellen.) Road pizza... Wat ligt er zoal op de weg: kangoeroes natuurlijk! De kleinere soort, die wallaby heet. Maar die niettemin de grootte-orde van een klein hert heeft. Dat zijn dus toch vrij enorme beesten die je op de weg ziet liggen, waar je echt omheen moet fietsen, en niet net als er een vrachtwagen voorbijkomt. Afhankelijk van hoe lang geleden het gebeurt is, zie je nog bloed op de weg, is het een opgezwollen vreselijk stinkende ballon, of wordt het een bruine vlek van een vierkante meter met nog wat te ontwaren botstukken en pluis. Het is een beetje alsof er in Nederland langs de openbare weg overal dode koeien liggen, in verschillende staat van ontbinding. Abnormaal. Mijn grootste angst is natuurlijk dat een vrachtwagen net over zo'n ballon krost met 100 km/uur met mij er vlak achter, zodat deze dan in vol ornaat middenin mijn gezicht uiteenspat. Brrr... Een variant op de waterplas langs de weg. Andere dode dieren: stekelvarkens (van het Australische type - ik ben te slordig om de preciese naam op te zoeken), konijnen, en slangen.

Suikerriet
Hoe verder je naar het noorden gaat in Queensland, des te natter het wordt. In theorie... In Brisbane en omgeving heerste de grootste droogte sinds tijden, dit duurt al vijf jaren. En de vele regen die in Victoria en New South Wales is gevallen, is niet in dit deel van Queensland gevallen. Het landschap is dus meer steppeachtig dan de tropen die men zich wellicht in Nederland bij Queensland voorstelt, vooral als je ook maar een beetje meer naar het binnenland gaat. Zo'n 500 kilometer noordelijker wordt het geleidelijk aan een wat natter klimaat - de tropen komen naderbij - en het voornaamste dat aan de vegetatie opvalt is: suikerriet. Bundaberg Rum is een begrip, en rum wordt van rietsuiker gestookt. Nu had ik al wel vaker suikerriet gezien, maar kennelijk nog niet in het stadium vlak voor de oogst. Hele vlakten staan vol met onafzienbare velden wuivende pluimen. Suikerriet lijkt in feite namelijk heel erg op het gewone riet dat we in Nederland hebben. Tussen die velden doorfietsen heeft dus erg veel van in de Biesbosch tussen het riet doorkano"en, of ergens in een van de dichterbegroeide maren in Groningen. Het blad is nog wel verschillend, maar de pluim aan het eind van de stengel is heel gelijkend. En op regelmatige afstand tussen al die rietvelden staan enorme fabrieken met torenhoge schoorstenen die reusachtige wolken witte stoom of gele rook uitbraken. En overal spoorlijntjes met open wagons volgeladen met verhakseld riet, die aan- en afrijden. Tegen het vallen van de avond steken de boeren de rietvelden die klaar zijn voor de oogst in brand. Dat verwonderde me wat - gaat het zo slecht met de suikerprijs dat de oogst vernietigd wordt? - maar een Australische huismoeder legde me uit dat dit juist voorbereiding van de oogst was: alleen het blad brandt weg, de stengels blijven staan, en na het affikken gaat de 'combine' eroverheen (dit heet niet zo hier maar is in het Nederlands meteen duidelijk, het lijkt wel op de graanoogstmachines) en hakselt de stengels in stukken bij elkaar. Die zorgzame huismoeder ergerde zich aan alle roet die maandenlang door de lucht waait en op alle schone was neerdaalt. En overal op de grond ligt en aan je schoenen blijft zitten als je ergens naar binnenloopt. Inderdaad. Alles wordt roet.

Cairns
En momenteel ben ik in Cairns. De wind blijft zuid, maar komt nu met veel regen. De fiets heb ik laten staan op een camping in Edmonton, een voorstad. Verspreid door de hele stad zie je mensen aan tafeltjes zitten met een groot dik boek in handen: de nieuwe Harry Potter. In iedere bus zit ten minste één passagier verzonken in een dik boek: Harry Potter. Op de boulevard, bij het strand, in de morgenzon: om het andere tafeltje een Harry Potter. Ik doe leuk mee, ik lees het liever deze week dan dat ik het volgende week weer op de fiets mee moet zeulen.

Cliffhanger
De volgende etappe is van Cairns naar Darwin. Gaat dit lukken, en hoe? De No. 1 national highway die ik min of meer de hele tocht blijf volgen (bij gebrek aan andere wegen) heet hier in het noorden de Savannah Highway en daarna de Carpentaria Highway - de Gulf of Carpentaria en nog wat meer oceaan scheidt Australië van Indonesië - zo noordelijk ben ik inmiddels al. Darwin ligt tegenover Timor. Maar die No 1 Highway die bij Brisbane 8-baans is en zelfs taboe voor de fietser, is verder grotendeels een tweebaansweg. Tussen Cairns en Darwin is er een onverhard stuk van een kleine 1000 km, met delen van meer dan 200 kilometer van huis tot huis. Door krokodillengebieden, om er nog een schepje bovenop te doen. Ik bekijk de zaak ter plekke en fiets misschien 'om'. Maar is dat is dan wel zo'n 700 à 800 kilometer om. Verwacht een bericht over de volgende etappe over ongeveer een maand!

UAF
En waar dit verhaal nu voor bedoeld is: voor de in Nederland verblijvende asielzoekers die aanvullende scholing behoeven. Dus als dit beviel, ga dan nu naar de webpagina die het UAF Stichting voor Vluchteling-Studenten voor mijn tocht heeft gemaakt en doneer online. Eén eurocent per kilometer moet toch niet teveel gevraagd zijn. En vertel dit verhaal voort aan wie het wil horen en ook wil doneren, de webpagina is voor iedereen toegankelijk!


Cairns - Darwin

Frank
In Cairns leerde ik Frank (Malcolm) kennen, via David die aan de James Cook University verbonden is. Frank had namelijk een ronde van Australië gereden op de fiets, en wel tegen zijn 70ste. Hij is nu 80. Vorig jaar had 'ie 't nog keer per motorfiets gedaan. Dit intigreerde me nogal, want een van mijn belangrijkste motieven om juist nu Australië te doen, was dat ik er anders later spijt van zou hebben als ik het misschien lichamelijk niet meer aan zou kunnen. Ik had dus net zo goed nog 20 jaar kunnen wachten! (Ik had beter kunnen weten, want mijn vader fietste ergens in zijn 60er jaren nog van Eindhoven naar Twente.)
Over de telefoon bleek al dat ik met een nuchter type te maken had. In mijn eigen bewoordingen: "Een ronde van Australië fietsen is eigenlijk heel simpel. Begin bij start. Doe iedere dag als volgt: volg de kustweg in de goede richting. Stop als je weer bij je vertrekpunt bent." Ik had Frank uitgenodigd voor een dinertje om de hoek bij de camping waar ik verbleef, kort voor vertrek uit Cairns. Wat hij allemaal wist te vertellen was een openbaring. Hij had voor zijn 60er jaren nooit echt gefietst, maar was toen een keertje op en neer Victoria gegaan (de Australische deelstaat in het zuiden, met Melbourne als hoofdstad). Hij kreeg toen de smaak te pakken. Helaas kreeg hij zijn vrouw niet zo ver dat zij als bezemwagen achter hem aan toerde met de auto, dus ging hij alleen. Om de zoveel maanden zagen ze elkaar dan bij familie, als hij ergens wat langer verbleef tijdens de tocht. Hij had de tocht op een mountainbike gemaakt (mogelijk wat zwaarder trappen dan op mijn hybride toerfiets), en sleepte ook bij gelegenheid wel tot 10 liter water rond. En ging rond op één paar banden, zonder lek! Meestal kampeerde hij langs de weg, lekker goedkoop, dus wat ruiger dan ik. Als ik aan het eind van de dag daartoe kans zie, strijk ik liever in een motelletje neer... Alles viel eigenlijk wel mee op de tocht, maar als je dan doorvroeg bleek er toch veel gebeurd te zijn. De grootste ongemakken bestonden uit stekende en kriebelende insecten. Hij deed zo'n 80 kilometer per dag. Met tot 300 kilometer voor waterloze etappes vergt dat inderdaad veel watersjouwen - meer dan mij lief zou zijn. Maar dat ging allemaal. Frank had veel bekijks tijdens zijn tocht, en was zowel bij vertrek als aankomst in de krant gekomen.
Ik kan zijn karakter en de indruk die hij maakte maar met moeite verwoorden. Een uitermate bescheiden, zacht sprekende man die nergens over opschepte. Bij ieder woord proefde je gewoon dat hier ervaring en een gelijkgestemde ziel sprak. Hij had het ook nog uitvoerig over zijn hobbies: tafeltennis, zingen in koren, en beeldende kunst. En fietsen dan? "O ja, ach dat is eigenlijk niet echt een hobby." In zijn werkende leven was hij onderwijzer voor een hele lange tijd en daarna nog uitbater van een 'dairy', zo'n Angelsaksisch concept waar geen direct Nederlands equivalent voor bestaat: een melkboer die niet rondrijdt maar een buurtwinkeltje drijft. En we zaten met elkaar nog tijden over de kaart van Australië gebogen. "Ah, dat moet je ook doen!" "Die weg nooit nemen, vreselijk wegdek." Enzovoort...

Het eerste stuk
Van Cairns ging het eerst omhoog, de Atherton Tablelands op. Deze bergrug van tot zo'n dikke 1000 meter hoog ligt parallel aan de kust van Noord-Queensland. Van warm en vochtig Cairns ben je dan binnen een dag weer in koelere en vooral veel drogere gebieden. Eindelijk begon hier het Australië dat ik van de ansichtkaarten en de boekjes kende: rode aarde, savanne-achtig landschap met verspreid staande gums (eucalyptus) en besprenkeld met termietenheuvels die als torentjes overal tussen die bomen staan. Droog. De eerste dag kwam ik tot Ravenshoe, dat nog tot die 'Tablelands' behoort en vrij precies op 1000 meter hoogte ligt. 's Nachts daalde de temperatuur tot net boven het vriespunt en ik lag te rillen in mijn motelkamertje. Nog maar eens drie dekens erbovenop. Na die eerste dag zag je bijna de bevolking uitgedund worden, iedere volgende plaats was twee keer zover fietsen als de vorige en twee keer zo klein. Na vijf dagen doorfietsen - wederom wind in de rug, die nu wat meer uit het Oosten dan uit het zuiden kwam - was ik in Normanton, aan de golf van Carpentaria. Deze ligt ruwweg tegenover Papua Nieuw-Guinea. De laatste twee dagen waren twee etappes van 150 kilometer van gat naar gat met niets ertussen, geen water, geen huis. Wel, bijna geen huis: een verlaten spoorstation, richtingbordjes naar boerderijen die 5, of 10, of 100 kilometer links of rechts van de weg liggen. De Carpentaria Highway werd al snel een eenbaansweg.

Road train
Wat kom je zoal tegen op een eenbaansweg? Road trains! Een zeer toepasselijk woord. Een 'road train' is een vrachtwagencombinatie met verschillende aanhangers. Zonder hier eerder ooit van gehoord te hebben maakte ik me de volgende voorstelling: een rijtje van vijf of zes aan elkaar geschakelde vrachtwagens, waarbij alleen de voorste vrachtwagen een chauffeur heeft en de rest zo'n beetje op sleeptouw neemt - maar dan met een harde stang-verbinding in plaats van een touw, natuurlijk. En de andere chauffeurs kunnen dan lekker slapen. En het gaat met een rotgang, tot 150 kilometer per uur. Wel, de realiteit is iets anders. Maar ook weer niet zo heel veel. Die realiteit ondervond ik kort na vertrek uit Cairns, als je echt de 'Outback' in gaat - alleen daar zijn 'road trains' toegestaan.
Een 'road train' is één vrachtwagen, dus niet meer dan één, maar wel met meerdere aanhangwagens. In Nederland mag je (als dat althans nog steeds zo is) één aanhangwagen hebben, en dan nog niet eens zo lang. In Australië mag je er wel vier hebben. Zeg maar vier standaard zeecontainers - het zijn ook vaak containers die op onderstellen met heel veel wielen zijn gemonteerd. De maximale lengte is geloof ik 55 meter. En in Australië is een vrachtwagen ook nog wel wat anders dan in Nederland: het zijn van die monsters die je ook in Amerikaanse films ziet, reusachtig grote metershoge cabines met enorme motoren. Ze lijken zeker geen 150 kilometer per uur te gaan, want die enkelbaanswegen laten dat soort snelheden helemaal niet toe. Zou je op het eerste gezicht zeggen. Maar als een vrachtwagencombinatie met 80 kilometer per uur op een eenbaansweg op je af komt, dan kan dat al wel 'op je afstormen' genoemd worden en is maar één keus mogelijk: onmiddellijk van de weg af gaan. Als ze van achteren komen, ditto; mits je ze hoort natuurlijk - als ik remmen op de motor achter me hoor stuif ik meteen de berm in, weer een nieuwe reflex erbij. Ook op onverharde wegen heb je road trains: stel je maar een stoffig zandweggetje op de Veluwe voor waar zo'n ding met 60/70 kilometer per uur voortraast. Enorme stofwolken doet dat opwaaien en je moet na het passeren wel een minuut je adem inhouden. (Helaas heb ik daar geen foto van. Als dat gebeurt heb je wel andere, wat meer basale, reacties.) Stoppen is sowieso nodig want je hebt dan nog maar een meter zicht.
In Daly Waters sprak ik zo'n vrachtwagenchauffeur. Hij reed Darwin-Sydney vice-versa. Iedere week. Dat is iedere week 8.000 kilometer. Hij had er één met drie aanhangwagens. Hij had zijn wagen al een dikke drie jaar en had daarmee inmiddels 1,4 miljoen kilometer afgelegd. (Inderdaad. Ik ga dat natuurlijk meteen narekenen: 8.000 maal 50 weken is 400.000 per jaar maal 3 plus nog wat... Klopt.) Vrachtwagens mogen helemaal niet 150 kilometer per uur rijden maar slechts 100 kilometer per uur, maximaal. Nu hangt dat van de deelstaat in Australië af en ook nog eens van het aantal aanhangwagens. In Northern Territories, 100 km/uur, maar in New South Wales, 90 km/uur. Daar mag je ook maar twee aanhangwagens hebben, dan moet je dus aan de (deelstaats)grens weer afkoppelen en dat herverdelen over andere vrachtwagens met nieuwe chauffeurs. En dichterbij Sydney mag nog maar één aanhangwagen. Weer de lading verdelen. In South Australia is het allemaal weer anders, en om de zoveel jaar wordt in een van de deelstaten de wet aangepast. Tot voor kort - nog maar enkele maanden terug - was er in Northern Territories geen maximum snelheid voor gewoon wegverkeer. Het Duitsland van Australië, dus! Maar nu is dat 130 km/uur - ook al net als in Duitsland.
Eerder onderweg, nog tussen Brisbane en Cairns, had ik me al verbaasd over de waanzinnige en enorme dingen die over de weg vervoerd worden. Hele huizen, zeker zes of zeven meter breed over ladingsstellen gekoppeld, politie met zwaailicht ervoor en erachter die (over tweebaanswegen) alle tegemoetkomend verkeer een kilometer vantevoren van de weg veegt. Brugonderdelen. Reusachtige watertanks voor dorstige reuzen. Je ging hopen dat iedere volgende trap van transportverbazing weer overtroffen zou worden en je werd nooit teleurgesteld.

Vogels
Onderweg zie ik heel veel vogels. Nu ben ik een slecht vogelwaarnemer, maar als ze bijna in je gezicht vliegen wil ik ze nog wel kunnen beschrijven. Er zijn veel verschillende soorten kaketoes. Twee sprongen in het oog. Langs de weg zie je vaak groepjes van twee tot vijf zwarte hele grote kraaiachtige (het is zwart, groot, maakt veel kabaal, en het vliegt...) vogels van boom tot boom schieten. Dit zijn red-tailed black cockatoos . Inderdaad: zwarte kaketoes met een rode staart. Dat wil zeggen, een rood binnendeel van de staart. Dat springt er wel tussenuit, op het moment dat ze opvliegen uit een boom en die staart gespreid houden. De kop is helemaal zwart overkuifd. Om de tien kilometer verstoor je weer zo'n groepje, en ze maken altijd veel kabaal. Een andere kaketoe is de Galah . Dit is een roze kaketoe. Prachtig. Ik was in Croydon - onderweg tussen Cairns en nog voor Normanton, aan de golf van Carpentaria, en daar waren er bij het invallen van de avond wel duizenden. Die met zijn allen aan de takken van de bomen hingen, de telefoondraden met zijn honderden zwaar deden doorbuigen. En daar kon je dan gewoon onder gaan staan en plaatjes van maken (later...). Ze buitelen ook om de telefoondraden heen, net zoals je dat van andere pagegaaiachtigen gewend bent. Later vertelde iemand me nog, dat als je ze vanaf jong grootbrengt, je ze ook als huisdier kunt houden. Ze kunnen heel veel woorden leren in de loop van hun leven. Net als papegaaien uit Zuid-Amerika dus.
En je ziet ook reusachtig grote arenden langs de weg, die aan de verpletterde kangaroes peuzelen en die opvliegen als je langs komt fietsen. Pikzwarte, en ook bruinige. En bij de schaarse waterpunten, waar onder de kraan een lekbakje staat, vind je de meeste prachtige zangvogeltjes (waar, wederom, later wat foto's van bijkomen). Een ochtend, toen ik ergens langs de weg wat verder in de bush kampeerde, kwam tijdens het ontbijt een hele zwerm 'spreeuwen' langs (maar niet echt - een soort kruising tussen een spreeuw en een kauwtje, met een wat dikkiger kop en een typische korte zaadetersnavel), die, het was zo'n honderdtal, rustig zaadpikkend tussen de graspollen en het rode gruis door steeds dichterbij de tent kwamen. Het was een doodstille ochtend, net na zonsopgang, en het geluid van honderd op de harde rotsige grond pikkende snavels was meer dan hoorbaar, bijna oorverdovend in die stilte. Ik weet nog niet wat het waren...

Kevin Dean the Bush Poet
In Normanton rustte ik na vijf dagen en 700 kilometer een dagje uit op de camping. Normanton ligt in de Carpentaria Shire. Hier wonen 2.500 mensen, waarvan 1.500 in Normanton. Het grootste deel van de rest woont in Karumba, de zeehaven 50 kilometer verderop, aan de kust. Die 2.500 mensen wonen in een gebied van 64.000 vierkante kilometer, dus dat moet zo'n anderhalf keer Nederland zijn bedacht ik. (Als Nederland zo'n 200 bij 200 is! Inderdaad, goeie gok: 41.526. Wat is Google toch handig.) Waar 16 miljoen mensen wonen, 6.000 keer zoveel als in Carpentaria. Dus de bevolkingsdichtheid is in Nederland een dikke 10.000 keer zo groot! (Ik werd altijd al gefascineerd door dit soort getallen en berekeningen, mijn excuses...) Ik had de hele dag al naar die camping in Normanton uitgekeken: ik had een foldertje in Croydon gevonden, de plaats 150 km. ervoor, en dit beloofde een 25-meterbad! Dus het fietsen ging die hele dag van: '25-meterbad, nog een uur in de hitte doorfietsen', '25-meterbad, na deze pauze nog maar twee uur verder doorfietsen', 'aye, weer een liter water opgedronken en er is nog maar een halve liter over, weer doorfietsen'. En het was waar! Een zwembad! Twee dagen ronddobberen.
Al bij aankomst werd ik enthousiast aangeklampt door een wat oudere man, in gezelschap van zijn achterlijke en heel vriendelijke zoon van net onder mijn leeftijd, die me meteen welkom liet voelen op deze camping. En maar handen schudden en schouderkloppen met zijn zoon, die zo'n fietser echt geweldig vond. De volgende dag kwam ik ze opnieuw tegen, in de weer met plakkaten. Dit was de aankondiging van een optreden. Kevin Dean is 'bush poet'. Hoe noemen we dat, een plattelandsdichter? Hij reist Australië rond in auto of caravan om overal al dan niet tegen betaling gedichten voor te dragen en verhalen te vertellen, over vroeger en nu. (Heb je dat in Nederland ook? Dit bestaat allemaal in Australië!) Zijn optreden was om half zes, een uurtje voor het invallen van de avond, en daar wilde ik natuurlijk ook graag bij zijn. Daar was ik dan, weer wat later, tegen half zes, evenals zo'n twintig andere campinggasten inclusief dichters. 'Campinggast' betekent hier hetzelfde als in Europa in, laten we zeggen, Griekenland of Spanje in de winter: allemaal oudere echtparen die ver van huis rondreizen met de camper of caravan en de warmte opzoeken. In het Australische geval komen ze allemaal van Victoria of New South Wales waar het nu nog steeds winter is en de temperatuur tussen de 10 en 20 graden blijft steken.
En daar stak Kevin van wal, het ene gedicht na het andere, af en toe met succes het publiek overhalend tot participatie: ja hoor, er was nog een dichter in het publiek, met een verhaal over paarden, en lasso's, en verloren beesten; en een voormalig onderwijzeres (!) die zich de rijmpjes van 40 jaar terug nog kon herinneren. En zo ging het voort. Meer rijmen dan gedichten, en je zou het nog het beste gesproken Schlagers kunnen noemen. Sterke banden met country en folk. Verloren zonen die rampzalig van paarden vallen en honderd meter van de boerderij omkomen, verstoken van vaders en moeders; grappige episodes over voorvallen in cafés met bier en onderbroekenhumor; tragische trektochten door de woestijn die zich in de 19de eeuw afspelen, enzovoort.
Een paar uur later hoorde ik een luidspreker vanaf een feestzaal schallen, ergens verderop in het stadje. Dit was Kevin, opnieuw! Maar nu echt in functie, als betaald entertainer. Dezelfde melancholiek, maar nu honderdvoudig versterkt. (Voor meer informatie over bush poets, zie The Australian Bush Poets Association .

Nachtfietsen
Na Normanton ging het erom spannen: nu begon het onverharde deel van de tocht. Een stuk van meer dan 700 kilometer zonder asfalt, waarover weinig harde informatie was te verkrijgen. Eerst van Normanton naar Burketown: 230 kilometer. Met niets ertussen. Ik was overmoedig en dacht dit wel even na een goede rust in een dagje te doen. Na 75 kilometer stopte een kampeerwagen voor me en bood me een appel en een mandarijn uit de koelbox aan, en een praatje pot. Dit gebeurt steeds! Als fietser ontvang je veel goodwill van Jan en alleman die in jou hun levensdroom verwerkelijkt ziet - of die gewoon zich kunnen inleven in anderen en begrijpen dat water en fruit schaars is op zo'n traject. Na de eerste 100 km werd de verharde weg zanderig en 'ribbelig' - golfsporen die je op en neer doen schokken en bibberen en waar geen ontkomen aan is. En toen had ik ook nog een lekke band! Snel een andere erop leggen, en doorfietsen. Er waren riviertjes onderweg, dus ik kon gelukkig water bijtanken. Ik had namelijk 'maar' vijf en een halve liter bij me, en als de temperatuur boven de 30 is, gaat dat er snel doorheen op hete zandpaden. Goed om me heen kijken voor de krokodillen, als ik zo aan de oever mijn bidons stond te vullen...
Tegen het ondergaan van de zon kwam ik aan bij de 'Leichhardt Falls', 155 km. vanaf Normanton. Watervallen? In Australië? In de natte tijd, van oktober tot maart, is dit deel van Australië bijna een binnenzee, zoveel regen als hier valt! Maar ook nu waren er nog steeds poeltjes en zelfs stromend water. En krokodillen? Hoe groot dat gevaar was, was me eigenlijk nog steeds niet duidelijk. Waar kun je nu eigenlijk veilig kamperen langs de weg, met al die krokodillen, vlak bij zo'n rivier? Hoe ver moet je van het water af zijn voor het veilig is? Want ze komen toch ook aan land? Of niet?
Misschien maar beter doorfietsen naar Burketown, met die onzekerheid over de lokale fauna... Van de Leichhardt Falls tot Burketown was nog 75 kilometer. Dat lijkt niets meer als je er al twee keer zoveel hebt opzitten. En het ging weer naar het noordwesten, anders dan de dag tot nu toe waarin ik met een zijwind naar west-zuid-west ploegde. En die 75 kilometer begon met een verharde weg en beloofde volgens de kaart een verharde weg aan het eind. Dus misschien is het wel helemaal verhard! En de temperatuur begint al te zakken! Kortom, na dat ploeteren werd ik helemaal enthousiast voor dit idee, en besloot een halfuurtje, uurtje voor zonsondergang nog maar eventjes Eindhoven-Utrecht erbij te doen.
Dit nachtfietsen - want dat werd het - was natuurlijk een slecht idee. Het eerste uur was een verademing. De omgeving kleurde op in het avondlicht. De hitte temperde en werd dragelijk. De zon ging prachtig onder. De weg bleef verhard en er was geen verkeer. Om de 10 of 15 minuten kwam je weer langs een kreek waar je altijd met een kleine dip doorheenging: in plaats van bruggen zijn hier merendeels zogenaamde 'floodways', hele lage bruggen dan wel beton over de rivierbedding, met waterhoogtemeters. In de natte tijd stroomt de rivier daar over de weg, soms honderden meters breed, en aan de hoogtemeters kun je zien of je er nog doorheen wilt met je terreinwagen: 30 centimeter - OK; 80 centimeter - hm, let's go for it; 1.10 meter - dan misschien maar even een paar dagen wachten. Nu stond dit vaak droog. De sterren werden langzaam zichtbaar, Venus als eerste en de melkweg als laatste. Het was het laatste kwartier en de maan kwam pas na middernacht op. Dus dan wordt het erg donker. Het licht op mijn fiets deed het niet - net in Normanton eraf geschroefd! - maar ik had wel een kop(lees)lampje met een halflege batterij. Ik zag bijna niets. Wel, net genoeg om te kunnen zien wat de rand van het asfalt was, aan de kant van de weg waar ik reed - of, zo niet, om het grind onder mijn banden te kunnen horen kraken als ik er vanaf reed. En net genoeg om soms in de verte de reflectoren langs de weg te kunnen zien staan - maar soms ook niet, ik zag ze pas zo'n vijftig meter van tevoren en ze stonden maar om de zoveel honderd meter. De weg was grotendeels recht. Dat hielp. En als er een bocht was, stond er eerst een bord dat de bocht aankondigde. Dat hielp ook. Die kreekjes en riviertjes die ik over moest - met de gebruikelijke dip in het wegdek of brug - vond ik steeds enger: rond de kreekjes had je hogere begroeiing, met bomen, en zag je dus nog minder dan geen kip. De de dip zelf zag je wel aangekondigd maar kon je vrijwel niet zien aankomen met het karige licht. De dip was als je een raar gevoel in je buik kreeg omdat je dan kennelijk met de fiets de lichte helling af ging tot het rivierbed. Gelukkig waren er geen gaten in het wegdek. En bovendien had ik mezelf inmiddels een krokodillenfobie aangepraat. Wat te doen als, met slecht zicht, je ineens midden op de brug een krokodil ziet liggen? Remmen of doorfietsen? (Diezelfde vraag stelde ik me over grizzlyberen in Yellowstone Park - voordat ik er doorheen gefietst was...) Is het verstandig om vlak voor de brug te stoppen, of zelfs maar vaart te minderen? Of juist niet, omdat de krokodillen dan zo uit het donker op je afkomen zonder dat je ze ziet naderen? Hoe ver is het nog, en hoe lang? Is 75 kilometer door de nacht fietsen eigenlijk wel handig? Ja, nu kan ik niet meer stoppen, want nu weet ik al helemaal niet meer of ik dichtbij of veraf van water ben, zodat langs de weg kamperen riskant kan zijn. Doorfietsen dan maar. Weer veel later... Precies dezelfde vragen. Maar ik ben al zo moe. Doorfietsen maar weer. Een halfuur later: ik werd ingehaald door een auto! Ik ben niet alleen! En ik zag een lichte waas in de verte, aan de horizon. Dat moet Burketown zijn. Weer later - geen lichte waas meer. Wat een teleurstelling, ik dacht dat ik er bijna was. Ah - nu weer wel. Ik zal wel door een dal gereden zijn. Een lichtmast met een rood lichtje zie ik nu toch echt! En het wordt groter! Eindelijk was ik in Burketown. 'Town': het bestond uit enige tientallen wijd verspreid liggende huizen - de pub was net aan 't sluiten. Ze wisten niet wat ze zagen aan komen fietsen! Tourists... Ze verwezen me nog snel naar de camping - en boden me als alternatief een reserve zolderkamertje aan omdat je zo iemand natuurlijk niet kunt laten staan; maar de camping ging goed. Daar waren ze ook nog wakker. 230 kilometer op een dag is misschien toch niet zo'n heel goed idee. Maar ik heb het weer gehaald.

Shayne en Ronelle
En dit was pas het begin van de verplichte 700 à 800 km onverhard. Inmiddels was me al duidelijk dat dit soort onverharde wegen slecht begaanbaar was op de fiets. Maar ik had geen keus. Of liever: de 'keus' was teruggaan naar Normanton en 1000 kilometer omfietsen! Dan maar verder. De 'laatste' 500 kilometer waren er twee 'roadhouses', wegrestaurants zeg maar. Ik wist al (je vraagt iedereen uit die je maar tegenkomt) dat beide helaas gesloten waren. Maar er was wel water, onderweg.
Een dag later. Weer een lekke band verder. Verschillende onderdelen die al van mijn fietstassen afgeschud waren. En mijn nieren die bijna tot in mijn longen geschud leken. Gemiddeld kwam er nog steeds één auto of ander voertuig per uur langs. De volgende vriendelijke Australiër stopt, ergens vlak voor Hells Gate Roadhouse. "Want some water?" "Sure, thanks!" Een Australië rondtoerend jong echtpaar, Shayne en Ronelle, zij in verwachting, ze waren al vijf jaar onderweg kriskras door Australië, her en der gelegenheidsbaantjes oppikkend. Maar ze wilden voor de bevalling terug thuis zijn, in Gerardton (vlak voor Perth). En ze vonden me heel avontuurlijk, zo op de fiets! Wel, ik wilde ze niet teleurstellen, natuurlijk, maar na 10 minuten praatje pot, schroomde ik toch maar niet te bekennen dat het misschien wel niet zo heel avontuurlijk was wat ik nu voorstelde maar als ze misschien in die grote trailer een fiets kwijtkonden, met mij erbij, dan...? "No problem, mate." (In Australië is iedere man een 'mate'.) Ik mocht me tussen hen inwringen, op de voorbank. Binnen een halfuur later stonden we al langs de kant, met een volstrekt verrafelde klapband als gevolg van het onafgebroken gebeuk met scherpe en grote keiën. Ze hadden uiteraard een reserveband en ik kon met het klusje meehelpen. Leuk! Ik heb nog nooit een autoband verwisseld in mijn leven. Er ontstond wel lichte paniek, want dat was hun enige reserveband. Kennelijk - niet dat ik daar iets van wist - is het niet ongebruikelijk met twee of drie reservebanden rond te rijden, althans door zulk ontoegankelijk gebied dat ver van alle bewoning is. Maar het ging verder goed. En zo overbrugden we de volgende ruim 300 kilometer tot de weg weer verhard verderging. (Wie wil mag nu natuurlijk drie euro korting bedingen op de UAF site.) We hebben nog genoeglijk een avondje doorgebracht bij Borroloola, wederom aan de Golf van Carpentaria, in een gehucht genaamd King Ash Bay. Stampvol caravans en aan de rivieroever vissende Australische gepensioneerden. Terug in de beschaving!

Hitte en water
Van Borroloola naar Katherine was een kwestie van stug doorfietsen door de hitte. Iedere dag was het weer warmer dan de vorige. Hoe gaat dat nu eigenlijk, met eten en drinken? Als het echt stevig boven de 30 graden is, dan drink je tot wel 10 liter per dag. Tijdens het eerste deel van de tocht, toen het nog 20 à 25 graden was, bestond mijn vaste wegrestaurantstop uit het kopen van een liter melk en dat zo naar binnen gieten. Plus nog een flesje cola. En koffie (altijd koffie). Dat klinkt al wat onmatig. Maar bij deze temperaturen ging het met twee-literpakken melk tegelijk. Als er al een winkel of café was om dat te kopen - meestal werd het water en brood. Weinig brood: eten gaat bij die temperaturen nog maar moeizaam. Kaas of worst is onmogelijk want dat druipt tussen je vingers uit voor je het in je mond krijgt - en lekker is dan ook anders. (Voor de zouthuishouding eet ik bouillonblokjes.) De hele dag kun je aan weinig anders meer denken dan schaduw, koelte, het biertje 's avonds, een koude douche, water, nog meer water, ... Doodsvermoeiend en uitputtend. Ik probeer 's ochtends zo vroeg mogelijk te starten, snel na zonsopgang, en dan zo snel mogelijk 'de etappe van die dag te doen'. Maar ja, als dat 150 km is, kom je toch pas halverwege de middag aan, als de hitte het grootst is. Als het daarentegen 100 km is, is het net iets beter te overleven en kun je de hele middag in het donker in een airconditioned motelkamer doorbrengen, en weer wat bijkomen. Een weekje bij 35 graden fietsen is goed voor drie kilo afvallen, schat ik zo.

Cliffhanger
Ik ben nu in Darwin. Van Katherine naar Darwin ga ik op en neer, heen met de trein (The Ghan), terug met de bus, via Kakadu National Park. Naar Darwin fietsen vond ik wat onzinnig, omdat ik dan weer dezelfde weg terug zou moeten fietsen. De volgende etappe gaat van Darwin, Katherine dus eigenlijk, naar Perth. Zo'n slordige 4000 kilometer, en dat is geen nul teveel hier. Dit zal wel een klein maandje duren. Geleidelijk aan zal ik afdalen naar wat koelere gebieden. Maar of dat nog steeds zo is nadat ik er eenmaal ben, moet nog blijken. Overal in Australië gaan de temperaturen nu omhoog. Wel, er is weinig 'cliffhanger's te vermelden. Ik hoop eigenlijk dat, met steeds verharde wegen en na enkele weken dalende temperaturen, het vanaf hier wat comfortabeler wordt dan de afgelopen week. Aan de andere kant lijkt water een groter probleem te worden dan totnogtoe. Toch een beetje bungelen van de rotswand dus.


Darwin - Perth

Het paradijs
Het paradijs ligt altijd om de hoek en is het geluk dat je aantreft als je het niet verwacht.
        Bij Katherine is het vrijwel vlak. Net als, over de weg die ik gekozen had, de 1000 kilometer ervoor. Na Katherine wordt het een beetje heuvelachtig. Eigenlijk is dat niet het goede woord: het landschap golft wel licht, maar vooral opvallend zijn de 'rocky outcrops', de Ayer's-Rock-achtige ruggetjes en mini-bergkammen van 50 tot 100 meter hoog die knalrood met veel fantasieformaties hier en daar uit de vlakte omhoogsteken. Een genot om daar langs te fietsen. De begroeiing langs de weg houdt het midden tussen bos en savanne, je hebt niet meer dan tien meter zicht van de weg af, dus 'savanne' kun je het niet meer noemen, maar aan de andere kan zijn de 'bomen' maar een paar meter hoog, met wat uitschieters, dus een echt 'bos' is het ook niet.
        De eerste avond vanaf Katherine streek ik neer bij een beekdal langs de weg, nog zo'n dikke honderd kilometer voor Timber Creek. Wildkamperen. Hoe doe je dat? Wel, de zon komt steeds lager aan de hemel te staan, de volgende bestemming is nog 30 kilometer of een dag fietsen verderop, en na het invallen van de duisternis wil je echt liever niet op de weg zijn, met die regelmatig passerende vrachtwagens. Je ziet een klein paadje of spoor langs de weg de bush ingaan, je kijkt voor en achter je, om te zien of er verkeer aankomt, en zo niet, zelfs niet heel in de verte, dan ga je snel van de weg af dat pad op. Niemand heeft iets gezien. Zo'n 100 à 200 meter van de weg af sla je de tent op. Dat is namelijk ver genoeg weg om niet bij iedere passerende auto 's nachts wakker te schrikken. Gewoon op de grond gaan liggen zou natuurlijk ook kunnen, maar een tent fungeert als muskietengaas om je heen en ook slaap ik beter als ik me door een slaapkamerachtig omhulsel beschermd voel.
        Deze avond was mijn kampeerplek dus een fraai beekdal. Langs een klein riviertje omlijst door wat hogere bomen kampeerde ik op bikkelharde grond. Deze ondergrond was typisch voor het hele noorden van Australië, maar erg curieus. Absoluut bikkelhard vastgeklonken zand-met-beetje-leem waar je met geen mogelijkheid een tentharing ook maar een centimeter de grond in kreeg. En toch geen stenen of rotsen bij de hand om ze erin te rammen. Deze gesteldheid wordt veroorzaakt door een hoog ijzergehalte en de afwisseling van 8 maanden geen neerslag gevolgd door 4 maanden onbeperkte zondvloed. Ik heb ook begrepen dat de grond uitermate arm aan voedingsstoffen en mineralen is: volstrekt uitgeloogd gedurende de afgelopen 100 miljoen jaar.
        Het was een maanloze nacht. Als ik mijn hoofdlampje op de grond naast de tent richtte, lichtten hier en daar kleine oogjes op die me strak aankeken en niet bewogen. Wat zou dat nu weer zijn? Kleine spinnen, op jacht. Die zich gestoord aan deze onderbreking ergeren en doodstil me aan blijven staren. Heel sterk oplichtende ogen. Overal om me heen van die glimmertjes op de grond.
        Timber Creek ligt halverwege Katherine - Kimberley, vlak tegen de West-Australische grens aan. Na twee dagen zwoegen, voor de verandering deels tegen de wind in, kwam ik al tegen vieren in Timber Creek aan. Ik was inmiddels gewend aan wat in Australië nog een 'township' (plaats) genoemd wordt. Timber Creek bestaat uit twee huizen, die allebei een hotel annex kampeerterrein waren. En nog zo'n paar huizen eromheen, inclusief de wat wijdere omstreken. Ik streek neer bij het eerste hotel en installeerde me in een 'single cabin': vier vierkante meter met een bed, een TV, een airco, een koelkast, en een waterkoker voor koffie en thee. Buiten een oude stoel om op te zitten. Wat wil je nog meer? Een hutje tussen beide hotels in bood tochtjes aan op de Victoria River, een reusachtig getijdegevoelig estuarium met veel krokodillen. Helaas, vol. Het was - nog steeds - pas vier uur. Niets te doen dus. Behalve afkoelen. Ik drentel wat over de camping. Eerst even twee liter melk kopen en naar binnen slaan, zoals gebruikelijk. Patat met kip eten... helaas, dat gaat er toch niet goed in met die hitte. Zonde van de patat. Een mini-zwembad op het campingterrein... Het was maar zo'n 10 meter lang, maar dan wel gekoeld water! (Anders dan in Nederland worden zwembaden niet verwarmd maar gekoeld. Kunstmatig dus, met apparatuur, net als koelkasten.) Een zwembad doet je perspectief op alles weer erg verfrissen. Zoveel en zolang mogelijk met je hoofd onder water en de zalige kou op je voorhoofd voelen. Nog een keer... Nog een keer... Er waren wel andere campinggasten, maar al die caravanreizigers zitten liever onder de luifel bij de caravan. Ik was helemaal alleen in 'mijn' deel van de camping, waar wat van die hutjes stonden en waar ook het zwembadje was. Lekker rustig. Dat vonden de dieren ook! Een kangoeroe kwam huppend over het gras langs, op weg naar het kleine beekje direct achter de camping. Het campingterrein wordt besproeid, zodat het gras groen blijft en de bomen in blad - maar dat maakt het ook erg populair bij het omliggende wild. Kangoeroes eten graag dat groene gras, en vogels baden graag in de waterplasjes als de watersproeikoppen die overal verspreid staan actief zijn. De zon kwam nu echt duidelijk lager te staan. Ik zat met een liter thee - dit hele verhaal blijft over vocht, en nog meer vocht, gaan - op een terrasstoel naast het zwembadje, en zag zo hier en daar nog een paar kangoeroes. Maar nu begon de boom tegenover mij een stuk voller met vogels te worden... Duidelijk kaketoes, maar welke soort? Duidelijk weer een andere, die ik nog niet kende. Het was moeilijk te zien, want ze leken zowel groen, maar dan toch weer blauw, en ook weer geel, en eigenlijk van alles tegelijk, en allemaal knal. Ik ga het natuurlijk weer precies uitzoeken maar hier gaan we vast: rode snavel, blauwe kop, oranje kraag en nek, blauwe borst, gele buik, groene vleugels. Als het niet waar was zou je in zo'n combinatie niet geloven. Zoals alle kaketoes maken ze een hels kabaal en zijn ze met velen tegelijk, en scheren vaak rakelings langs je hoofd. Ze zaten in verschillende bomen, maar in de eucalyptus tegenover me waarin er zo'n 50 zaten, was duidelijk waar ze zich mee bezig hielden: jonge eucalyptusloten eten. Met geweld rukten ze die van de boom. Het regende takjes en takken. Ze waren die hele boom aan het slopen! Zo bleef ik er naar kijken tot de zon nog lager kwam, en nu bijna onderging. Verderop streken drie witte kaketoes op het gras neer, de uitbater kwam de kopsproeiers weer eens verplaatsen voor de nacht, en een troepje galah's - de grotere roze-met-grijze kaketoes die ik eerder al heb beschreven - vloog over, op weg naar het bos. De zon was onder, alle veelkleurige kaketoes vlogen uit de boom weg, en het werd stil. De kangoeroes kwamen nu weer uit de kreek opzetten terug het grasveld op. Ik hield me muisstil. En rustig gingen ze om me heen grazen. Tot minder dan tien meter van me vandaan. Het is me dan nooit zo duidelijk of ik gezien wordt. Ik denk eigenlijk van wel, want ze kijken me om de andere hap gras even aan. En eten dan weer verder.
        Baobab    De volgende ochtend. Als je Timber Creek uitfietst zie je vrijwel meteen een boabab langs de weg staan: de apenbroodboom waarvan ik al wist dat ik die in West-Australië kon verwachten. Ik heb mijn hele leven al een boabab willen zien. Daarom wilde ik altijd al naar Madagaskar, waar ze ook groeien. En nu was het zover! Het zijn bomen die ondersteboven lijken te staan. In plaats van een boomkruin lijkt een wortelgestel aan de hele dikke boomstam bevestigd, en door de dikte doet die stam een reusachtige veel grotere 'omgekeerde boomkruin onder de grond' vermoeden. Uiteraard staan ze gewoon met de wortels in de grond, het lijken gewoon weinig takken voor zoveel stam. In de droge tijd van het jaar - zoals nu - zijn de takken kaal, en daardoor en omdat bovendien die boomtakken ook al aardig verdikt zijn, lijken die takken meer op boomwortels. De idioot dikke stam is een vochtreservoir, voor in de droge tijd. Na de eerste baobab, zag ik er meteen nog drie, en toen twintig... Van het ene moment op het andere staat het landschap er vol mee. Iedere toerist is er even enthousiast over als ik. Bij de volgende rustplaats (parkeerterrein langs de weg met wat bankjes en schaduw, en een watertank) vertelde iemand me dat vroeger op de farm de boeren de baobabs altijd zoveel mogelijk spaarden, want in tijden van grote droogte kon je ze omkappen en dat had het vee er wel een week voer en vocht aan. Je kunt er niet echt water uit tappen, maar zo'n stam is een en al sponzig vochtdoortrokken bast en is zowel voedzaam als dorstlessend voor de beesten. Zo'n baobab lijkt te profiteren van zijn eigen schaduw. Die tien-meter-omtrek stam werpt een slagschaduw op de grond ernaast, en de dikke takken een schaduw op de hogere delen van de stam. Het straalt koelte uit.
        Een paar uur later fietste ik weer een gebied langs met om de honderd meter zo'n reus. Tegen een achtergrond een klif met grillig rode rotswanden, met verder overal geel bloeiende verder kale bomen. Op de grond is alles paars van een klaverachtig gewas. Afgewisseld met, merkwaardig genoeg, groen gras dat wat sprietsgewijs tussen de verder rotsige grond staat. Op zo'n moment kan ik het niet over mijn hart verkrijgen om af te stappen om foto's te maken, en peddel rustig voort, alles in me opnemend.
        Dit was het paradijs.

Hel
Van het paradijs gaat het naar de hel. De temperatuur steeg beetje bij beetje en zelfs de locals verzuchtten dat het warm was voor de tijd van het jaar. Een of twee graden warmer lijkt wel weer een liter water per dag te schelen. Ik ging steeds meer flessen en zakken meezeulen. Iedere pauze was een verzuchting om een plek schaduw te vinden en twee liter sloeg je zo naar binnen zonder dat de dorst overging. Ook de nachten werden nu warm. Het fietsschema werd als volgt: zo vroeg mogelijk 's ochtends op de fiets, rond zessen. Zo mogelijk voor het middaguur de bestemming bereiken en dan de rest van de dag in een airconditioned hutje uitrusten en bijkomen. Of - als de bestemming 'langs de weg kamperen' was - rond het midden van de dag een siesta houden, deze zo lang mogelijk rekken, en halverwege de middag nog wat laatste uurtjes voor zonsondergang eruit trekken. Hopen onderweg nog wat water te vinden. Uitgeput neerstorten net voor het donker wordt en de tent opzetten. Een dag voor Fitzroy Crossing, halverwege de Kimberley (zo heet de hele Noordwestelijke uitwas aan Australië) had ik weer zo'n nacht langs de weg. Een groot deel van de nacht bleef ik zweten en drinken en 's ochtends had ik nog één liter water om de laatste 80 à 100 kilometer naar Fitzroy Crossing te halen. Normaal gesproken kan dat. Halverwege passeerde ik een beekje waar nog water inzat: twee liter bijtappen, zuiveringstabletten erbij, een uurtje later alweer opgedronken. Nog twintig kilometer te gaan. Een passerende auto stopt. (Echt risicovol is dit watergebrek niet. Iedere van de tien auto's per uur die je passeert zou onmiddellijk stoppen als je ze dat signaleert, en zou je op verzoek altijd water geven. Maar heel regelmatig stoppen ze al zonder gevraagd te worden.) "Wilde ik niet wat water? Het is alleen niet koud." "Graag!" Water van 25 graden voelt als een wonder zo koud als het alternatief water van 40 graden uit je bidons is. Tien kilometer verder, en nog tien kilometer te gaan (wind tegen die dag hielp ook niet) dronk ik mijn laatste water op. Zo kort voor de bestemming stop ik nooit! Maar nu had ik het echt gehad. Het was nog niet eens 12 uur 's middags. De laatste tien kilometer. Een benzinestation kwam in het zicht. Ik stapte de airconditioning binnen, vond een pak van twee liter melk, dronk dat zo op en moest even een kwartier bijkomen voor ik weer naar buiten wilde. Ik was nu in Fitzroy Crossing. Daar was wel een camping, maar ik wilde absoluut een koele kamer en er was gelukkig ook een hotel, de Crossing Inn. Duur. Maar dat moet dan maar. Twee dagen bijkomen. Later hoorde ik dat het die dag 38 graden was. In de schaduw natuurlijk! Niet op de fiets in de volle zon.
        Een van de andere plekken in Fitzroy Crossing om bij te komen was de 'Takeaway', de lokale patattent. Daar hadden ze echte in plaats van oploskoffie, dus ik was er al snel niet weg te slaan. Ze vonden het ook wel stoer, zo'n fietser - Sue achter de kassa, Terry in de keuken, en nog ander personeel - en al snel werd besloten dat ik niet voor koffie mocht betalen maar alleen voor eten. In zo'n klein dorp is de enige horeca (het hotel lag er wat buiten) uiteraard het centrum van alle sociaal verkeer. Het lag ook naast de basisschool en er kwamen veel kinderen met of zonder moeders voor een ijsje of een patatje. De tweede dag dat ik er rondliep zei Terry - de uitbater - me: "Ik ga naar Broome morgen, als je meewilt, met de fiets, kan dat." Daar moest ik even een rondje (wandelen) en een uurtje over nadenken. En kwam toen terug en zei: "Ja, graag." De hitte was me teveel aan het worden. Broome, zo'n 350 km verderop, lag niet op de route, maar zou anders een op-en-neertje van twee keer 40 km vergen. Dat was ik niet van plan, als ik op de fiets verdergegaan was. Maar het idee van een wat koeler oord, met geldautomaten en terrasjes, en nog een dag rust, was wel erg aanlokkelijk. Ik kon het nog wel aan op de fiets, als het zou moeten, maar het werd steeds minder duidelijk waar ik het voor deed. Terry zou me de volgende ochtend om half vijf komen ophalen voor de rit naar Broome.
        De rest van die middag ervoor heb ik fluitend in de patattent staan afwassen, bordenruimen, en schappen vullen. Was niet vereist, hoor, maar Terry liet zich ontvallen dat die dag toevallig drie personeelsleden vertrokken waren en het een gekkenhuis was, al de de hele dag, ook vanwege de sportwedstrijden op de school ernaast. Waarop ik zei, "Wel, laat mij jullie dan helpen." Hij trok wat onthutst weg, want het was helemaal niet bedoeld als hint, maar eigenlijk kwam het wel heel erg goed uit. Een 'baantje' als bordenwasser. Weer een van die dingen die ik mijn halve leven al in de Donald Duck lees maar zelf nog nooit gedaan had. Een genoegen, voor een middag.

Vluchtelingen in eigen land
Een betere titel kon ik niet verzinnen voor dit onderwerp, dat absoluut in dit verhaal onder UAF-auspiciën aangesneden moet worden. Voor de Europeanen zoals Abel Tasman in Australië landden waren er al wat nu 'Aborigines' genoemd worden. Anders dan in Nieuw-Zeeland, waar de Maori's zo'n 500 jaar voor de Europeanen landden, zijn de Aborigines al zo'n 50.000 jaar in Australië. Veel minder de de Maoris hadden ze een eigen cultuur en technologische ontwikkeling om op terug te vallen na de confrontatie met Europeanen. En anders dan het officieel tweetalige en multi- (eigen bi-) culturele Nieuw-Zeeland, gesteund door een verdrag uit 1840 met de Britse Kroon, is een gelijkwaardige relatie tussen blanken en Aborigines in Australië veel moeizamer tot stand gekomen. Bijvoorbeeld, tot in de twintigste eeuw werden de Aborigines niet eens meegenomen in de bevolkingstelling. En ik bedenk dat het ook merkwaardig is, dat lang nadat in Engeland slavernij was afgeschaft, de in Australië op het grondgebied van een kolonist woonachtige Aborigines tot eigendom van de boer gerekend werden. Althans wat men lijfeigendom noemt: ze werden gedwongen tot landarbeid, omdat ze daar geboren waren. Weglopen was strafbaar. Dan werd je in ketenen geslagen teruggebracht. Maar laat dit niet uitlopen tot een ondeskundige geschiedenis van raciale ontwikkelingen in Australië. Ik beperk me tot wat curieuze en soms schokkende persoonlijke ervaringen, zoals de uitvoerige gesprekken die ik had met Terry, de patattenthouder annex informeel sociaal werker uit Fitzroy Crossing.
        Stray Animals    Langs de weg staan grote gele verkeersborden met een plaatje van een kangoeroe en een plaatje van een koe erop. "Danger. Stray animals. Next 250 km." Een onverlaat had het 'animals' doorgekrast en er 'blacks' naast geschreven. En er een plaatje van een mannetje met speer naast gekrast. Ik moest er even over nadenken maar ik heb er geen foto van willen nemen.
        Broodje Aap    Een op de twee Australiërs met wie je spreekt komt aanzetten met het verhaal van de 'autowrakken'. Als een Aborigine een auto koopt, en deze gaat stuk, dan repareert 'ie die auto niet maar laat 'm langs de weg in de greppel staan. Als je dus in de buurt van Aborigine gemeenschappen komt kun je dit herkennen aan de vele autowrakken die je langs de weg vindt. [Het laatste is waarschijnlijk waar. En dit betekent vermoedelijk dat de gemeentereiniging daar geen reguliere wegsleepdienst heeft die zich over autowrakken ontfermt, anders dan in andere delen van het land. Je vindt soms een autowrak langs de grote weg met een gele sticker erop 'This vehicle has been reported' - waarna in de loop der dagen zo'n wrak verwijderd wordt. Maar het is natuurlijk vast niet waar dat Aborigines geen reparaties uitvoeren aan auto's.] Varianten op dit broodje aap zijn 'en in plaats van de auto te repareren kopen ze van hun werkeloosheidsuitkering gewoon een nieuwe auto', of 'en dan vragen ze aan de sociale dienst een nieuwe auto en die krijgen ze dan gewoon'.
        Openbare dronkenschap    In Northern Territory en in het noorden van Western Australia vormen Aborigines een substantieel deel van de bevolking. Je komt door stadjes waar de meerderheid Aborigine is. Mijn eerste ervaring hiermee was Katherine. Veel van de Aborigines die je op straat ziet, lijken dronken. Hoe je dat ziet? Mensen waggelen over straat. Of liggen in de 'goot' - in de berm van de weg. Mannen en vrouwen. Vrijwel alle Aboriginal mannen ouder dan 30 jaar zien er verlopen uit. Waar je ook bent, op ieder tijdstip van de dag zie je mensen in delirium weggesjouwd worden. Schreeuwend achterin (de open betraliede ruimte van) politiewagens zitten. [Een reden lijkt dat de dronken dorpsgenoten uit de Aboriginal gemeenschappen verstoten worden, om het daar leefbaar te houden. Deze ongewensten, de minderheid, trekken dan naar de stad, waar je om die reden voornamelijk Aborigines met een drankprobleem aantreft. Een vertekend statistisch beeld dus voor een toerist die 'een' Aborigine ziet. De puur Aboriginal gemeenschappen zijn niet toegankelijk voor buitenstaanders - zoals toeristen. Maar je hoort en leest ook het omgekeerde verhaal: gemeenschappen van Aborigines die onleefbaar zijn door het alcoholmisbruik, en waar om die reden de nog nuchtere dorpsgenoten wegtrekken.]
        In Halls Creek verbleef ik in een cabin op de dorpscamping. Bij de cafetaria, twee tafeltjes verder dan het mijne, las een blanke Australiër een bedelende Aborigine de les: "Ik heb je al gezegd dat ik je niets geef." Geen spier op zijn gezicht gaf herkenning. Alle telefooncellen in het dorp waren gevandaliseerd en defect. Op straat passeerde ik een mevrouw van een jaar of zestig die half ondersteund, half over de grond, laveloos voortgesleept werd door twee andere dames, in de richting van, tja, een auto om naar huis te gaan? Een kamertje in een gebouw verderop in de straat? Het ziekenhuis? 's Nachts was het niet rustig, de camping was kennelijk naast een terrein waar zo te horen wel 100 mensen luidrustig feestten, en dichterbij en verderweg kwam daar steeds nog luidrustig geschreeuw bovenuit. [Maar ja - in Groningen op de Grote Markt is dat net zo. Of in het centrum van Liverpool.]
        My People    In Katherine was na enkele ervaringen duidelijk dat: als een Aborigine op je afkomt om je iets te vragen, dan is het een bedelaar. Het zijn nogal agressieve bedelaars, die je hard toespreken. Of niet eens op je afkomen, maar van een afstand je toeschreeuwen met heel directe verlangens. "Give me five dollars!" "Give me some money, please." Als ik een groep op straat zittende Aborigines naderde, moest ik enige moeite doen om niet met een boog er omheen te lopen, maar me menselijk te blijven gedragen. En ik moest ook moeite doen om, als er iemand op me afliep, niet meteen de geest schrap te zetten. Dit loont soms die moeite:
        In Kunnunura zat ik op het gras mijn patatje te eten, in het bijna donker, en kwam een man naast me zitten. Praatje pot. Ongeveer een leeftijdsgenoot zou ik zeggen - maar dat betekent waarschijnlijk dat hij nog wel wat jonger was dan ik. Hoe mooi het was in Kunnunura. Dat hij toch zo trots was op zijn voorouders die al zoveel duizenden jaren in dit gebied geleefd hadden. [Waarom zeggen mensen zoiets? Ik voel me echt Nederlander. Maar ik ontleen mijn eigenwaarde daar niet aan, althans dat denk ik; en ik denk niet als ik in Nederland op bezoek ben 'mijn voorouders liepen hier rond om op oerossen te jagen, en daarom voel ik me verbonden met andere Nederlanders'. Nee, het is meer de Elfstedentocht die dat gevoel bevestigd. Dat ik met andere Nederlanders die ik in Australië tegenkom over die gekke Australiërs kan roddelen.] "En wil je misschien een sixpack voor me kopen?" Een sixpack is een kartonnen verpakking met zes blikjes bier. Toch weer alcohol. Nee, wilde ik niet doen. Het bleef vriendelijk. We praatten zo nog wat door. Af en toe liep er nog iemand langs, of naderbij, die dan wat hard toegesproken werd door mijn gesprekspartner. Toch weer dat geschreeuw. Nog een keer het sixpack verzoek. Op een gegeven moment stond ik toch maar op, en nam afscheid. Terug naar mijn hotelkamer. Ik had eigenlijk zin om nog een biertje in de bar te gaan drinken maar het idee stond me nu tegen - het leek me wat hypocriet. Dan maar melk.
        Ergens onderweg, 100 kilometer overal van verwijderd. Ik was even van de fiets gestapt om wat te drinken. Een auto stopt. Twee Aboriginal mannen. De chauffeur, een vriendelijke man met een open blik, maakt even een praatje pot met me. (Als je langs de weg staat stoppen veel mensen om te vragen of je hulp nodig hebt, waar je naartoe gaat, etc.) Aan het eind van het gesprek vraagt zijn bijrijder, een wat schichtiger jongen, me "Heb je ook sigaretten voor me?". Ik moest twee keer vragen wat hij zei, ik begreep het eerst helemaal niet (hij mompelde ook wat). Curieus verzoek.
        In Darwin liep ik langs het strand, in een moderne buitenwijk. Er komt een Aboriginal man op me af. Aye, vast weer een bedelaar... "Have you seen a woman and a child that way?" Hij kijkt me wel aan, maar glimlacht er niet bij. De gebruikelijke manieren waarop vreemden elkaar op hun gemak stellen, ontbreken. "Yes? A woman and a child, that way? My people." "Ja, ongeveer 500 meter, die kant op." "My people?" Hij herhaalde de vraag nog wel twee keer. Daarna gingen wij weer elk ons weegs. Deze ervaring zette me aan het denken. Veel van de culturele beschrijvingen van de Aborigines benadrukken dromen. De werkelijkheid wordt gedroomd. Je vertelt geen verhaal, maar droomt een andere werkelijkheid. Het benadrukken van dit "My people" deed mij aan die andere werkelijkheid denken. Mijn poëtische geest op dit strand op zondag ziet twee werelden die volstrekt langs elkaar heen leven, vrijwel onzichtbaar voor elkaar. De blanken leven in Darwin's Suburbia, de ene $500.000 villa na andere, straatverlichting 's nachts, rondrijdende auto's en winkelcentra, en drommen badgasten met zijn honderden op het strand. Ik zag ze zitten, toen ik het gesprek voerde met die man. De zwarten, de Aborigines, leven op precies dezelfde locatie, maar leven in een zandwoestijn, met hier en daar andere Aborigines waarnaar ze op zoek zijn. Ze liggen niet aan het strand en zien de blanken niet aan, en zien al die villa's ook niet maar alleen het lage struikgewas dat ertussendoor kreupelt. In plaats van drommen aan het strand hebben ze alleen weet van twee lotgenoten, waarnaar ze op zoek zijn. Voor hen is het strand leeg. Af en toe doorkruisen die werelden elkaar even. Ik had het geluk even van dat kruispunt deel uit te maken.
        Harde actie en kindermishandeling    Het Aboriginalprobleem - want dat is het wel - staat in het middelpunt van de politieke belangstelling. De Australische regering onderneemt allerlei nieuwe maatregelen (zero tolerance, harde actie) om misstanden te voorkomen. Het algemene idee is dat momenteel teveel wat niet acceptabel is toch gedoogd wordt. Een belangrijke aanleiding voor actie is de wijd verbreide sexuele mishandeling van kinderen. In Northern Territory las ik over het huidige twintigjarenplan van de deelstaatregering. Dit is inderdaad onthutsend en onthullend. Een doel is om over vijf jaar meer kindermishandeling te hebben dan nu. Meer? Meer aanmeldingen van kindermishandeling. En dat het over tien jaar dan weer minder is. Een ander doel is dat over tien jaar alle Aboriginal schoolkinderen Engels als tweede taal leren tot in (omgerekend) groep 7 van de basisschool. Ik moet even met de ogen knipperen voordat tot me doordringt wat ik dan lees. Ik had me tot dan toe niet gerealiseerd dat veel Aborigines geen Engels spreken. De gebrekkige taalbeheersing - haperende grammatica - viel me wel op. Maar dit leek me eerder een kwestie van dialect en eigen keuze.
        Fitzroy Crossing    Nog concreter dan harde krantenberichten is het leven in Fitzroy Crossing, waar ik zoals gezegd patatzaakhouder Terry had leren kennen. Hij wist me wat lokale statistieken van troosteloosheid te vertellen. De jongste patiënt die met syfilis was opgenomen in het lokale ziekenhuis was een meisje van 2 jaar. Op een bevolking van 1500 waren er vorig jaar 20 zelfmoorden. Bijna allen kinderen (d.w.z. onder de 18). (Ik heb het nogmaals gevraagd, ik kon het namelijk niet geloven. "Je bedoelt natuurlijk over een veel langere periode?" "Nee.") In de afgelopen zeven jaar was er 34 keer ingebroken in zijn zaak. Dit zijn meestal schoolkinderen, en wat wordt gestolen is klein geld uit de kas, eten en snoep. Bij de politie aangeven heeft soms weinig zin. Meestal had hij ook wel een vermoeden wie het gedaan had(den). Hij had nu een nieuwe strategie: hij loofde een beloning uit ($50 bijvoorbeeld) voor wie de daders aangaf. Dit waren dan vaak klasgenootjes. Dan trommelde je de daders op, en sprak ze streng toe, al dan niet in aanwezigheid van de politie, of met doorverwijzing daarnaartoe. Deze nieuwe strategie bleek effectiever dan alleen aangeven bij de politie. Ja, de goederen en het geld waren natuurlijk weg. Het beste wat je kon bereiken was minder inbraken in de toekomst. Een van die daders was een jongetje van 11 - ik ben zijn naam vergeten, laat ik 'm maar Pietje noemen - met wie hij inmiddels een duidelijke vertrouwensrelatie had opgebouwd. Pietje was van school gestuurd want hij noemde de meester een 'white maggot' (een termiet dus, ondergronds levende termieten peuzelen alle houten bouwwerken op als je niet oppast) en wilde dat niet afleren. Alle blanken moesten Fitzroy Crossing uit, en waren white maggots. Terry keurde af dat Pietje van (de enige) school gestuurd was. De leraar moest er boven staan door de schoolkinderen uitgescholden te worden.
        Terry was niet zwartgallig. Hij leek een steun voor de gemeenschap, een informeel sociaal werker. Ook overdag werd veel voedsel uit de patattent ontvreemd en wilden mensen vaak niet betalen. Hij had er geen probleem mee om aan kinderen en aan oude mensen gratis eten te geven, maar je moet toch ergens een grens trekken: hij weigerde om eten weg te geven aan mensen tussen de 20 en 40. Alcoholstatistieken. Ik ben ze alweer vergeten. Het dorp draait miljoenenomzetten aan bier. Van de (minderheid) blanke bevolking in Fitzroy is naar schatting 80% alcoholist en van de (meerderheid) Aboriginal bevolking 60%. [Enige weken later in de krant: De alcoholverkoop in Fitzroy Crossing wordt aan banden gelegd, op verzoek van een comité van verontrustte Aboriginal vrouwen en ouderlingen (in het Engels: 'Aboriginal elders'). Alleen bier met een percentage van 2,7% mag nog verkocht worden in de Crossing Inn - de enige legale plek voor alcoholverkoop - voor een proefperiode van 12 maanden. Weer een week later: dit plan gaat echt door. Voor 6 maanden.]
        Werkeloosheid    De werkeloosheid onder Aborigines is hoog: 80%, meen ik ergens gelezen te hebben. Bij de Golf van Carpentaria waren de roadhouses wegens gebrek aan personeel gesloten ('iedereen werkt in de mijnen tegenwoordig') maar was ongetwijfeld de werkeloosheid bij de ernaast liggende Aborigine gemeenschappen hoog. Als je zoiets aansnijdt bij Australiërs krijg je altijd een wat meewarig glimlachje. In supermarkten en overheidsgebouwen zie je wel Aborigines werken. Altijd vrouwen, geen mannen. Eerder met lichte dan met donkere huid. De Crossing Inn, het hotel van Fitzroy Crossing waar ik verbleef, is "Aboriginally owned". Zoiets lees je vaak in de kranten en in de toeristenfolders. Mooi, denk je dan, een positieve ontwikkeling. Maar al het personeel dat er werkt is blank, kon ik met eigen ogen constateren. Ik begrijp hier weinig van. Er is veel 'doublespeak' in de media. Overal ter wereld is inmiddels 'Aboriginal Art' erg populair, en ieder stadje van zekere omvang heeft zijn eigen kunstwinkeltje of showroom. Bij de opgehangen schilderijen hangt altijd netjes een foto van de Aboriginal kunstenaar, met een korte biografie. De verkopers in die winkels zijn... blank. Alleen op de markt van Broome zag ik een Aboriginal kunstenaar haar eigen werk vanuit een kraam verkopen.
        Alcoholvluchten    Iedere dag lees je opnieuw iets onthutsends in de krant. Op 26 September lees ik in de Western Australian:

Met andere woorden, het is water naar de zee dragen, als men lokale alcoholverkoop verbiedt, dan bestel je gewoon een vliegtuigje whisky, en als dat op is, nog een, en dan nog een. Wat een nare, schijnbaar uitzichtsloze situatie.

Vagevuur
Na een dagje op terrasjes hangen in Broome, in de vochtige zeelucht, in gezelschap van Terry en zijn partner Robyn, stapte ik halverwege de middag weer op de fiets, voor de volgende 1000 kilometer, naar Port Hedland, die me nu wat dichter langs de (West-Australische) kust voerde dan voorheen. Vast koeler, met de zee vlakbij! Ik deed veel moeite om mezelf aan te praten dat het inderdaad op dit traject echt koeler was en dus aangenamer fietsen. En ik slaagde daar in! Maar om dit te doen slagen, moest ik niettemin tien liter water per dag blijven drinken en opnieuw de allerheetste uren van de middagzon proberen te vermijden. Na een maandje in het noorden van Australië, waar toch veel begroeiing is en je grotendeels tussen dichtbegroeide savanne doorfietst, bijna bos, is het vanaf Broome veel woestijnachtiger. Geen bomen meer. Nog net een beetje gras en struikgewas hier en daar. Kurk- en gortdroog. Oppervlaktewater dat je nog aantreft blijkt zo zout als zeewater. Dit deel van Australië valt buiten de jaarlijkse gestage moessonregen in het noorden. Het regent hier alleen als er in dat seizoen een orkaan wat verdwaalt en zich in de woestijn verliest. Dat gebeurt niet elk jaar, maar gemiddeld om het jaar. Het kan vijf jaar duren, maar het kan ook driemaal achter elkaar binnen een paar maanden zijn. Na zo'n orkaan staat alles onder water.
        Een gestage stroom caravans met senioren ging dezelfde kant op als ik, weg uit de hitte en terug naar huis. De zogenaamde 'buildup' was begonnen in het noorden van Australië. De komende maanden zou de temperatuur - en de vochtigheidsgraad - geleidelijk stijgen tot 40 en zelfs 45 graden. Meer dan lichaamstemperatuur is voor mij al wel genoeg. En, kennelijk, voor alle andere vakantiegangers.
        Kortom, met strakke mentale discipline en dagplanning bleef ik goed vordering maken. Ik kwam zo aan in Port Hedland. In West-Australië gonst het van de mijnbouw. Om de week staat er weer een bericht in de krant over nog een biljoenencontract met een Chinese firma. Alle havens aan de westkust worden tegelijk opgelapt en uitgebreid, en onafzienbare treinen vol erts rijden op en neer uit het binnenland naar die havens. De grondstoffen gaan direct naar China, er zijn geen hoogovens (in dit deel van Australië).
        Een nadeel van al die bedrijvigheid is dat West-Australië twee keer zo duur is als elders in Australië, en dat overnachtingsmogelijkheden erg beperkt zijn. In Port Hedland, na die dagen fietsen, bemachtigde ik een plekje op het grasveld op de camping, net naast de rioleringsputten, en net naast de toegangsweg tot de honderden cabins op deze camping, die allemaal vol mijnwerkerfamilies zaten. Ik sliep dus slecht, iedere keer weer die koplampen in je ogen waar je wakker van wordt. Maar de dag erop 'moest' ik er helaas nog eens heel hard er aan trekken, ook al had ik bijna niet geslapen. Het was namelijk kiezen tussen rustig aandoen en dan langs de weg kamperen; of hard doorfietsen en dan (na 190 km) misschien in een bed kunnen slapen. De wind was niet meer onafgebroken oost maar werd variabel, en soms westelijk, en dan precies tegen! Midden op de dag een pauze van twee uur in een gehucht genaamd Whim Creek. Dit bestond uit een oud hotel en een mijnwerkerskamp, koper geloof ik. 's Avonds net na het donker kwam ik pas aan in Roebourne. Een plaatsje bij weer een andere concentratie van havens en mijnbouw. In dat donker liet ik een donkerde afslag naar een camping links liggen (rechts eigenlijk, maar dan begrijpt niemand wat je bedoelt) en ging nog een kilometer verder naar wat ik al een kwartier lang in de verte kon zien als de verlichte hoofdstraat van Roebourne. Zeven uur 's avonds. Wel verlicht, maar volstrekt uitgestorven. Behalve een dichtgetimmerde facade geen ander hotel of motel in zicht... Ik sprak een voorbijganger aan, die net uit een deur stapte naast een restaurantachtige ruimte, waar je achter de ouderwetse gazen vitrage tafels en stoelen zag, en daarnaast overduidelijk een keuken met rondlopend personeel. Deze voorbijganger bleek de manager van dit mijnwerkerspension. En, wel, ja, eigenlijk..., wel, ik kon daar wel overnachten. Het was duur - duurder dan ik totnogtoe op deze trip betaald had - maar eten was inbegrepen. Na een zware etappe zeg je overal 'ja' op!
        De man sprak vrij slecht Engels. Hij was Kroaat. Nadat we elkaar geïdentificeerd hadden als collega-Europeanen, warmde hij snel op en moedigde me aan om toch ook vooral meer eten mee te nemen voor bij de lunch, en ik kon ook best een dag langer blijven, en - weer een uurtje later, terwijl ik in die kantine aan het schranzen was - de tweede dag kon ook voor de halve prijs. En wat was het toch geweldig dat mensen zoals ik zomaar Australië rondfietsten. Mijnwerkers krijgen onwaarschijnlijk goed te eten met onafzienbaar grote hoeveelheden groenten en fruit - anders maar uiterst beperkt beschikbaar, zoals ik uit mijn dagelijkse ervaringen in roadhouses (wegrestaurants) wist. Als die er al waren... Deze 'ruststop' kwam na weer eens vijf dagen fietsen inclusief opnieuw een traject van meer dan een dag tussen opeenvolgende roadhouses. [Roebuck Plains Roadhouse ligt dicht bij Broome, 40 km verderop bij een belangrijke kruising. Vandaar naar Sandfire Roadhouse - tevens het eerstvolgende huis sowieso - was 290 km. Halverwege die trip sprak ik een local (die me twee liter water gaf...) die me vertelde dat vier maanden daarvoor Sandfire Roadhouse afgebrand was. Dus dicht. En daarna was het nog eens 100+ kilometer naar het daaropvolgende roadhouse. Zucht... Ik fietste toch maar door, toen, uiteraard. Het bleek dat Sandfire Roadhouse weliswaar afgebrand was, maar de camping erbij draaide nog en er was water, en wat 'elementaire' levensmiddelen. Cola, chocola, pastijtjes ('pie'),... Geen melk, of brood.]

Barmhartige Samaritaan
Tussen Port Hedland en Carnarvon, een dag verder dan Roebourne, doorkruiste ik weer ergens de Steenbokskeerkring: de overgang tussen de tropische en de gematigde klimaatzones. ('Weer', want aan het begin van de tocht gebeurde dit in Queensland, aan de oostkust van Australië.) In de tropische gordel was het nog steeds het seizoen van de 'trade winds', de passaatwinden, uit oostelijke richting. In de gematigde klimaatgordel overheersen de westenwinden. Die overgang is natuurlijk niet absoluut, maar aan de Australische westkust toch wel vrij opmerkelijk. Het schommelt steeds een paar breedtegraden van dag tot dag, maar onverbiddelijk verandert langzaamaan de gangbare windrichting van oost naar west, zakt de temperatuur 10 graden of meer, wordt de lucht vochtiger, en is er weer bewolking in plaats van strakblauwe luchten. Het 'moment supreme' was een vroege ochtend, nadat ik weer eens wild gekampeerd had een stukje van de weg af en kort na zessen op de fiets stapte, dat wil zeggen kort na zonsopgang. Zelfs zo vroeg was het al meteen drukkend warm. Drukkend? Vochtige lucht! De atmosfeer was heiig vandaag, in zuidelijke en zuidwestelijke richting. De vroege ochtendzon leek - vanuit het oosten, ook hier in Australië - een 'wolkenregenboog' te maken op het breed optrekkend front met vochtiger lucht. Anders zou ik het niet kunnen benoemen: in plaats van een gebruikelijke veelkleurige regenboog zag ik een 'witte' wat vagere regenboog, maar net zo breed en net zo groot, voor mijn oog, als een normale. Je kon deze nog net goed onderscheiden tegen het achterliggende wat donkerder en heiiger optrekkende front. De scheiding tussen warme tropen en koud instromend front werd door de wolkenregenboog gemarkeerd. Een bijzonder fenomeen.
        Toen ik dit voor me zag, was ik vooral erg verwonderd en het duurde wel een minuut of vijf voor ik kon besluiten dat ik dit toch echt zag gebeuren voor mijn ogen. Ik kon mijn ogen letterlijk niet geloven. Net nadat ik ze overtuigd had, en met weer enige vertraging dacht aan de camera die dat ook misschien kon vastleggen, kwam daar in de verte een tegenligger aan, de eerste die dag, die voor me stopte. Kort na zessen 's ochtends, dus. Of ik wellicht een kopje koffie wilde? Maar natuurlijk! Geen foto, maar koffie, en een praatje pot. Frank was op weg uit het zuidwesten, het bevolkte deel van West-Australia vanaf en voorbij Perth, naar een begrafenis van een Ierse non bij een klooster in Beagle Bay, een missiegebied in een Aboriginal reservaat ten noorden van Broome waar ik een week eerder langsgefietst was. Zelfs Australiërs doen drie of vier dagen over zo'n tripje in de auto. Op de fiets denk je altijd dat iedere automobilist die je voorbij keutelt in een oogwenk van A naar B gaat, maar dat is natuurlijk niet zo.
        Frank was, zoals hij zichzelf al introduceerde, excentriek. Hij kwam meteen met foto's van zijn vrouw op de proppen, die 101 jaar oud was en helaas niet op deze trip mee had kunnen komen, En hij had een fraai in parelmoer ingelijst portret van hen samen om op de kist te leggen, straks in Beagle Bay. En wilde ik niet wat te eten hebben voor later, want daar was toch anders niet gemakkelijk aan te komen in deze contreien? Daar had ik inmiddels wel enige oren naar, want ik was in de loop van die week gedegradeerd tot een dieet van havermout met melkpoeder en bouillonblokjes, aangevuld met droog brood en marmite (in de lokale variëteit die Vegemite heet). En verder tot wat je onderweg in de roadhouses krijgen kon. Inmiddels had ik me zelfs door mijn resterende voorraad noten en zuidvruchten heengegeten. "Ja, eigenlijk wel graag," was dus mijn antwoord. Frank haalde een met vetpapier omwikkeld pak tevoorschijn... "Dit is echt iets voor een Hollander!" "Kaas, kaas!" dacht ik. (Frank's eerste vraag was niet waar ik vandaan kwam - "Dunedin, Nieuw-Zeeland" - maar welke nationaliteit ik had - "Nederlander".) Helaas, dit begon met een groot pak met plakken ham. Ook wel lekker, maar toch iets minder in dit klimaat en zeker niet handig voor op de fiets in 30 graden. Toen gingen bij Frank de stoppen los en hier ontpopte zich een ontoombaar barmhartige samaritaan. Want hij kon niet meer stoppen, en ik kon hem maar met moeite afremmen. Na de ham kwam hij met een doos van twaalf verse eieren op de proppen. (In Nederland zijn dat er altijd 10, hier 12.) Ook handig voor op de fiets. En toen... Laat ik het even opsommen:

Hoe stuit je zoiets? Hieronder de lijst van geweigerde gunsten - in volgorde van aanbod min of meer overlappend met het eind van de lijst hiervoor. Het communicatieve idee was dat als ik iets afwees hij dat daarna kon pareren met iets anders dat ik dan moest accepteren om beleefd te blijven. Het eind van het liedje was dat ik voorbij zeker punt overal 'nee' op zei, en dat stuitte de toevloed uiteindelijk. Frank weer verder, op weg naar zijn non. Ik met een grote plastic zak achterop onderweg naar het volgende roadhouse, een kleine dag fietsen verderop.
        Dat viel tegen! Want met al dat geonderhandel over gunsten was het westelijk front over onze hoofden heengetrokken, en de wind opgestoken, die vanaf nu de komende weken voornamelijk zuidwestelijk was. Hard werken dus, op de fiets. Zeker met een grote berg vlees achterop. Ik heb eerst nog gretig mijn eiwittekorten aangevuld en koude schnitzels en broodjes braadworst opgeschranst langs de weg, bij mijn volgende rustplaats, maar ik kreeg al snel walgvisioenen van al dat vlees en angst voor bederf, en heb uiteindelijk een middag later de resterende ham maar voor de dingo's en adelaars in de bush achtergelaten. Brrrr.
        Het vreemdste aan deze man was dat hij, anders dan de gemiddelde geïnteresseerde voorbijganger, mij bijna geen vragen stelde (hoeveel fiets je per dag, waar ben je begonnen, waar ga je naartoe, ...) maar vrijwel alleen over zichzelf sprak. Een week later, duizend kilometer verderop, werd ik s ochtends opnieuw door een grote witte personenauto gepasseerd, nu in omgekeerde richting: Frank. Op weg naar huis. Het parelmoeren lijstje was hij helaas kwijtgeraakt en had niet op de grafkist kunnen liggen. Maar hij mocht wel bij de monniken van de orde staan bij de begrafenis, in plaats van bij de familie. En de monniken mochten dichterbij de kist dan de familie, dus dat was toch een hele eer! "Koffie?" "Graag!" En wilde ik... Nee! Een 'dim sum' deegrolletje met gehakt, voor bij de koffie (alweer vlees!), verder niets. "Een sleutelhanger dan, kijk leuk, van Broome, met zand van het strand." Een sleutelhanger dan. Maar daar bleef het nu echt bij. Na tien minuten, en een kopje koffie langs de weg, scheidden onze wegen zich voor de tweede maal. Ik hoop dat ik niet te kortaf was...

Groen
Al dichter in de buurt van Carnarvon werd ik kennelijk zo hopeloos van al drie droge ellende om me heen dat ik een rustig avondje bij een volgend roadhouse achteloos opmerkte "En wanneer wordt het weer groen?", tot hilariteit van de campinggasten om me heen. We waren wel met vier fietsers op deze camping. Zoveel lotgenoten had ik nog niet ontmoet. Nog twee Nederlanders en een Japanner. Carnarvon is weer een dag of vier vanaf Roebourne. En aan het groene gras hier en daar in de greppels langs de weg kon je zien dat het nog onlangs een beetje geregend had. Ik kwam nu steeds meer in de greep van de westenwinden, en naderde wat de 'Wheat Belt' heet. Dat bleef nog steeds moeilijk voorstelbaar. Maar tussen Carnarvon en Geraldton, weer een klein weekje verder, verandert het lage gras en struikgewas langzaamaan in bos, en bos met zelfs wat hogere bomen. Tot er ineens grote gaten in dat bos vallen: weilanden! Afrasteringen! Boerderijen! Nog een dag verder: het lijkt wel een graanveld. Het is graan! Heel kortstammig graan, hooguit 20 centimeter boven het veld, om net van dat maandje neerslag te kunnen profiteren voordat alles weer dor en dood is. [Kortstammig. Ja, ja, dat dacht ik. Maar waarschijnlijk was dit een voortijdig verdord graanveld, vanwege de dit jaar opnieuw extreme droogte. Een misoogst dus.] Tussen de bossages langs de weg zijn nu op de grond bloemen te zien - het is hier immers net voorjaar. Na Geraldton worden dat velden vol gele bloemen, die kennelijk zo algemeen zijn dat ik ze nog niet heb weten te determineren. Horizonnen vol gele velden vol gele bloemen. Blauwe velden. Rivierdalen vol witte aronskelk. Dit deel van Australië staat bekend om de bloemenzee in het voorjaar, en de grote soortenrijkdom. Af en toe regen. Veel bewolking. Harde zuidwesters... Perth.

Batavia
Geraldton ligt tegenover de Houtman Abrolhos. Deze groep van kleine eilandjes, zo'n vijftig kilometer uit de kust, is bekend vanwege de Batavia. De gemiddelde Nederlander zal bij 'Batavia' denken aan de voormalige naam van Jakarta. Maar de gemiddelde Australiër denkt bij 'Batavia' aan het VOC-schip dat voor de kust van Geraldton verging, in 1629. En 'google' denkt er al net zo over. Ik geef een relevant deel weer van de Wikipedia-ingang voor het schip Batavia (zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Batavia_(schip) ).

Een replica van de Batavia is te bezichtigen in Lelystad. Dat wist ik wel, maar ik had nooit het verband gelegd met Australië. Het is grappig om te vermelden dat de scheepsjournalen van de Batavia een van mijn bronnen waren voor de weersgesteldheid in Australië, voor vertrek. Ik had net een geschiedenis van de Batavia gelezen, waaruit duidelijk werd dat het in september aan de Australische Westkust nog flink spoken kon met zuidwester stormen. Dus ik was al voorbereid op wind tegen. De resten van de oorspronkelijke Batavia zijn (her)ontdekt in de jaren 1960, opgegraven rond 1970, en zijn te bezichtigen in een scheepvaartmuseum in Fremantle, de havenstad aan de kust bij Perth. Ik ben er geweest, en dit is een fantastisch museum. Een indrukwekkend deel van de boeg is bewaard gebleven.
        Waarom gingen de VOC-schepen via Australië, dat toch zoveel zuidelijker ligt, naar Nederlands Indië? Als je vanaf Kaap de Goede Hoop in een rechte lijn naar Indië vaart, kom je al snel in de gordel van de passaatwinden, en windstiltes. Als je daarentegen in de gematigde klimaatzone blijft hangen ('the roaring forties'), gaat het voor de (westen)wind uit heel lang goed. [Net als ik dus, op de fiets, maar dan andersom: ik kwam uit de oostelijke passaatwinden, zoals bij de Golf van Timor, en worstel nu al weken tegen de westenwind in.] Totdat je tegen een continent aanvaart als je niet oppast, Australië, en daarvandaan is het veel minder ver naar Indië. Wel je ogen openhouden en niet op de kliffen voor de Australische kust stranden: het 'Abrolhos' in 'Houtman Abrolhos' is verbasterd Portugees voor 'ogen openhouden'. In het Spaans zou er staan 'abre los ojos'. 'Houtman' hoef ik natuurlijk niet uit te leggen! Er liggen verschillende befaamde VOC-wrakken voor de kust hier, de locaties staan zelfs op de wegenkaart aangegeven. Het deel van de kust bij Geraldton wordt de 'Batavia Coast' genoemd. Uiteraard overnachtte ik in Geraldton in de 'Batavia Motor Inne'. Lekker Oud-Engels doen, met 'Inne' in plaats van 'Inn', en toch 'Motor' in de naam houden.

Cliffhanger
Ik ben nu in Perth. Waar het regent, en onder 20 graden celcius is. Ik ga naar een ballet genaamd Alice, naar Lewis Carroll, op muziek van Shostakovich. In gezelschap van een ballerina! Zondag stap ik weer op de fiets. Zal ik straks wind mee hebben op de Nullarbor Plain? Voor zo'n slordige vijftig keer Afsluitdijk, en net zo rechttoe, rechtaan, en onbeschut, wil je die niet tegen hebben. Voorlopig raast de ene zuidwesterstorm na de andere over de onderkant van het continent. Als dit nu nog maar even aanhoudt...


Perth - Melbourne

De afstanden voor de sponsortocht zijn op basis van de meest directe verbinding tussen de grote steden. Perth-Adelaide direct en Adelaide-Melbourne direct zijn minder interessant dan met een omweg en via secundaire wegen. En in deze delen van Australië zijn er ook weer secundaire verharde wegen... Zuidelijk van de rechte lijn Perth-Adelaide ligt een grote landmassa van Benelux-formaat, met enige bergketens; goed voor een omweg van honderden kilometers - en zuidelijk van de rechte lijn Adelaide-Melbourne net zo'n landmassa, en ook weer met bergen; dit behelst de zogenaamde 'Great Ocean Road'. Ik ging via deze omwegen, die de tocht veel langer en ook veel bergachtiger maakten. Zo, hiermee heb ik mijn schuldgevoel over de autoritjes van de afgelopen maanden weer weggepraat. Nu raakte ik ook een beetje in tijdnood door dit soort omwegen, en ik was sowieso wat onzeker over de mogelijkheid de ronde van Australië binnen vijf maanden te kunnen voltooien. Adelaide heb ik daarom geschrapt als bestemming op zich en ik ben direct doorgegaan naar Melbourne. Deze etappe combineert Perth-Adelaide en Adelaide-Melbourne in één stuk Perth-Melbourne. Evenzo combineer ik hierna de laatste twee etappes tot één stuk Melbourne-Brisbane. Het lijkt erop alsof ik de ronde ga volmaken.

Cape Leeuwin
De zuidwesthoek van Australië stond in de Nederlanden bekend als het 'land van de Leeuwin', naar het VOC-schip de Leeuwin dat in 1622 in dit gebied landde. Vandaag de dag is daar nog 'Cape Leeuwin' van over: het zuidwestelijkste puntje van Australië. Dit moet je niet op zijn Nederlands uitspreken, dan begrijpt niemand je. Iedereen heeft het over 'Keep Loewen'. De westkust ten noorden van Cape Leeuwin is een bekend wijnbouwgebied: Margaret River. Het is erg bebost. De kaap zelf is een winderig gebied. Voor het eerst sinds maanden had ik het echt koud. De temperatuur zakte tot wel onder 15 graden. Het landschap is erg open met veel ti-tree, en dat 'windswept' landschap zet zich ten oosten van de kaap honderden kilometers voort. Ti-tree... Een halve Nieuw-Zeeuw als ik herkent dat meteen. Het heet daar Manuka. Het zijn struikachtige tot een paar meter hoge gewassen met fijne kleine blaadjes en het uiterlijk van een stapel samengebonden bezemstelen. In het voorjaar (en het was voorjaar) zijn ze overdekt met kleine witte bloemetjes, een soort miniscule sneeuwwitte kersenbloesem. (De latijnse naam voor de ti-tree is Leptospermum, zie http://en.wikipedia.org/wiki/Leptospermum . De Nieuw-Zeeuwse soort is een andere dan de meerdere Australische soorten in dit genus.) Als de wind wat gaat liggen stijgt er een zoete walm uit die struiken op. De bloesem is geliefd bij bijen en in Nieuw-Zeeland is Manuka-honing een begrip. Door de ti-tree ziet het er op deze zuidelijke breedtegraden in Australië erg als Nieuw-Zeeland uit.

Fietspraat
Van Cape Leeuwin gaat het min of meer oostelijk voor de volgende 3000 à 4000 kilometer. Dit was het stuk waar ik wind mee had verwacht, en waarop ik de 'tegen-de-klok-in' draairichting van de tocht had gebaseerd. Het stuk waarvan de Nullarbor Plain deel uitmaakte. De gematigde zones, waar de westenwinden waaien. Helaas was het weer dit jaar nogal van slag, kwamen de winden vaak uit het oosten, en bovendien regende het vaak en veel. Ah, het opwarmen van de aarde! Wel, er zijn eigenlijk twee heel eenvoudige verklaringen. Ten eerste wist ik al uit Nieuw-Zeeland, en voor Australië geldt dat kennelijk ook, dat het weer in het voorjaar voorspelbaar onvoorspelbaar is. In het voorjaar is het weer altijd grillig, terwijl de nazomer en het najaar stabielere condities hebben. En ten tweede ligt de Nullarbor Plain ten noordoosten van dat land van de Leeuwin met bergmassieven in Australische zuidwesthoek. De zuidwestenwinden draaien daaromheen en het 'vacuum' achter die bergen wordt dan opgevuld met terugwaaiende oostenwinden. Heel normaal dus. De stabiele westenwinden vind je vooral in de Roaring Forties op zee, die nog net wat zuidelijker liggen en ongestoord door landmassa's de hele wereld rondgaan.
      Ik werd bedreven in het lezen van de driedaagse vooruitzichten met meteorologische kaartjes die dagelijks in de krant stonden. Op de kaartjes stonden met isobaren de hoge- en lage-drukgebieden aangegeven. Uit de verschuiving daarvan over meerdere dagen kon je de windrichting vrij aardig voorspellen (het voorspellen van de windkracht was lastiger), mede gegeven dat de gekozen schaalgroote een Australië-bevattend blok van 7.000 bij 7.000 km was. Deze informatie was te combineren met wat je van lokaal of nationaal nieuws op TV kon oppikken. Sommige kranten gaven ook per regio windrichting en windsnelheid voor ochtend en middag. En, niet te vergeten, de 'locals', bij voorkeur boeren, hoefden maar naar de lucht te kijken en zagen het al aankomen, en wisten je verder nog veel meer te vertellen. Dus, zo ging dat bij mij. Informatie verzamelen. Een hele dag harde oostenwind: beter een rustdag houden. Een hele dag westenwind, of windstil: de hele dag op de fiets zitten en 200 kilometer doen.
      Ik werd een berekenende fietser. Dit gedrag ontwikkelde ik vrij geleidelijk. Bij het naderen van Perth had ik het al te pakken. Tussen Albany, aan de zuidkust van West-Australië, en Esperance, zo'n 400 kilometer oostelijker, werd de noodzaak dit te perfectioneren nog wat groter. Drie dagen harde oostenwind, die maar niet ophield. Mijn gemiddelde viel terug tot onder de honderd km per dag! Zo kom ik nooit Australië rond! Op dit traject ontmoette ik Bob en Laurie, twee goed geoutilleerde Amerikanen die een late avond geheel verregend in Jerramungup arriveerden. (Veel plaatsnamen in dit deel van West-Australië eindigen op '-up'. Het lijkt wel alsof je in Noord-Duitsland of Denemarken bent - waar je Ochtrup, Kastrup, ... hebt. Maar alhier heeft het 'up' aboriginal wortels. Iemand lijkt dat in het verleden opgemerkt te hebben: er zijn ook Scandinavische plaatsnamen, zoals 'Denmark' en 'Norseman'.) Bob en Laurie waren in fluorgeel spandex gestoken op very flashy racefietsen met alles van het allerbeste en allerlichtste, ze hadden nog minder bagage dan ik (en dat zegt wat). Ze waren in Perth begonnen. Ik had ontzag voor ze, want ze hadden in één dag afgelegd waar ik twee dagen over deed, ook al kwamen ze dan zo laat in de avond aan en had ik die dag al vroeg in de middag het bijltje erbij neergegooid. Zij hadden juist weer ontzag voor mij, omdat ik in sandalen en korte broek stug door alle regen en kou bleef doorfietsen. (Geen keuze maar noodzaak. Lange broek en schoenen had ik vanuit Darwin opgestuurd naar Nederland omdat ik dacht dat toch niet meer in Australië nodig te hebben.) Zo'n drie dagen bleven we min of meer gelijk op fietsen, tegenwind trotserend op onze eigen manier - ik deed de 120 km naar de volgende plaats in drie maal 40 km, en zij in twee maal 60. De dag erna schuilden we met zijn drieën in een roadhouse tijdens een krachtig onweer dat alles blank zette - inclusief een modderstroom onder mijn tent door, met wat zijstroompjes die de tent ingingen.
      Dat onweer was een dikke 100 km voor Esperance, dat aan de kust ligt. Bij Esperance moet je even een haak van 200 km naar het noorden slaan, naar Norseman, voordat de grote oversteek naar het oosten begint waar de Nullarbor Plain ook deel van uitmaakt. Ik had al mijn meteorologische antennes uitgestoken en wist dat dat grote onweer het begin was van een front dat snel van west naar oost zou trekken: de wind zou 's nachts van oost naar west draaien, en in de loop van de volgende dag van west naar zuid. Als ik nu vroeg zou starten, en die 100 km kon afleggen voordat de wind draaide, dan had ik daarna een deel van de 200 km daarop ook precies mee! Mooie plannen, maar deze keer pakte het ook precies zo uit. Ik zat voor 7 uur 's ochtends al op de fiets. Eerst werd ik naar het oosten geblazen, bij een klein hotelletje kon ik zelf uitblazen bij een kopje koffie, om wat op te warmen. In die tussentijd draaide de wind. Daarna deed ik nog zo'n 100 km van de weg naar noord. Helaas had ik hiermee Bob en Laurie achter me gelaten, die later opstonden.
      Dit soort praat is wellicht uiterst vervelend voor wie niet fietst, maar hierom heet dit stukje fietspraat. Wat ik overigens nooit goed begrijp is de relatie tussen windrichting en humeur. Objectief gezien zou het niet uit hoeven maken; wind mee, harder, wind tegen, zachter. Kwestie van een andere versnelling en je kunt hetzelfde trapritme blijven houden. Maar wind mee gaat altijd gepaard met optimisme, prettige toekomstdromen, en wind tegen met pessimisme en inwendig gekanker. Wellicht is de voelbare wind een (toch weer objectieve) factor: met de wind mee fietsen betekent in feite geen of minder wind voelen, je eigen snelheid kan corresponderen met die van de wind en het netto effect is rust en stilte. Maar tegen de wind in fietsen betekent onaangenaam hard geblaas in je gezicht en gefluit in je oren. Allemaal niet aangenaam. Ik vind nooit meer een baan.
      Nullarbor Plain    Zoals gezegd, ook al gaat het de hele tijd van west naar oost, Zuidwest-Australië strekt zich wat verder naar het zuiden uit, en Zuidoost-Australië eveneens. En beide zijn bergachtig. Het tussenliggende deel is vlak en ligt noordelijker. Dit bestaat voor een groot deel uit de Nullarbor Plain - de zee eronder heet de 'Great Australian Bight'. Dit kustdeel bevat de langste rechte weg van Australië, de '90 mile straight', zo'n 145 kilometer. Maar de rest is niet veel minder recht. Trouwens, een recht stuk weg van 145 km is minder imposant dan het klinkt. Op een lange rechte weg over vlak terrein kun je niet veel verder dan 5 à 10 km voor je uit zien. Dus visueel en daarom ook mentaal maakt 100 km recht of 10 km recht niet uit. Van Norseman in het westen tot Ceduna in het oosten is 1200 km. En de af- en aanvoerroutes zijn ook al heel geisoleerd. Op dit traject woont vrijwel niemand, er zijn geen dorpjes en hooguit in totaal tien boerderijen, die je soms op enige kilometers van de weg af kunt zien liggen. Je bent geheel op de vijf of zes roadhouses op dit traject aangewezen. (Die roadhouses zijn erg goed geoutilleerd, en de Nullarbor is veel minder een avontuur dan de Kimberley en Northern Territory. De roadhouses liggen ook dichter bij elkaar dan daar.) Het is eigenlijk een soort Afsluitdijk. Maar dan 40 keer. De Afsluitdijk in het kwadraat, als het ware, en dan nog een beetje. Rechttoe rechtaan, onbeschut, saai. Op de afsluitdijk wil je niet wind tegen hebben. En op 40 keer afsluitdijk wil je zeker niet wind tegen hebben. Maar ik had dat wel. Niet altijd, maar wel grotendeels. Dit was dus erg zwaar. Ik begon mij te realiseren dat ik zo nooit Australië rond zou komen, met nog 5.000 km meer voor de boeg.
      Het weer was bijna ludiek. Eucla ligt op de grens tussen Western Australia en South Australia. Gekke jongens, die Australiërs. Je zou zeggen, ofwel het is Western Australia en Southern Australia, ofwel West Australia en South Australia. Maar nee hoor, het is Western Australia en South Australia. De krant heet dan weer de West Australian, en niet de Western Australian, en zo blijf de argeloze buitenlander alles verwarren. Het noorden van Australië heet noch North Australia noch Northern Australia maar Northern Territory. Hoewel ik de rijke fantasie waardeer die ten minste een afwijking van Australia tot Territory toestond. Anyway... In Eucla was een weerstation (precieser: Eucla was dit weerstation, plus een roadhouse) waarbij ze heel gedetailleerde voorspellingen op een prikbord hadden hangen. Op dit prikbord las ik als volgt - om van knopen naar km/uur te gaan, moet je met twee vermenigvuldigen. Woensdag 17 oktober: oost-noordoost 18/23 knopen, aantrekkend to 25/33 knopen. Donderdag 18 oktober: middernacht (van woensdag op donderdag) plotselinge overgang van noordoost 25/33 knopen naar zuidwest 25/33 knopen, afzwakkend tot 18/23 knopen zuid/zuidwest in de middag. Vrijdag 19 oktober: zuidoost 10/20 knopen in de ochtend, aantrekkend tot ..." Zo bleef de wind ronddraaien met een periode van twee of drie dagen. En dan heb ik het nog niet over de bijbehorende temperatuur: noordenwind betekent 35 of meer graden celcius en zuidwest betekent 20 graden of minder. Ongezond. Halverwege Norseman - Ceduna werd ik snipverkouden en grieperig, wat een verdere terugslag en vertraging veroorzaakte. De Amerikanen Bob en Laurie was ik voor Esperance kwijtgeraakt, en ik had de hoop nu weer door hen ingehaald te worden, voor de gezelligheid en de gedeelde halve smart, maar ze werden kennelijk net zo door het onstuimige weer geteisterd als ik en bleven een toenemend aantal dagen achter me aan fietsen: bij roadhouses kun je pauzerende automobilisten altijd naar andere fietsers vragen, en geel spandex is een echte giveaway... Het roadhouse na Eucla aan de WA/SA grens heet Nullarbor. Dit is het enige deel van deze route, zo'n 40 kilometer, dat daadwerkelijk zonder bomen is, en met alleen laag gras en 10-20 cm hoge kruidachtigen. Uiteindelijk kwam ik nog weer enige dagen later aan in Ceduna, in South Australia. Het laatste grote lege stuk van Australië had ik hiermee achter de rug.

Racing with kangaroos
Vanaf Ceduna, waar de wat 'dichterbevolkte' delen (elke 50 km een dorp van 10 of 20 huizen) van South Australia beginnen, gaat het in de richting van Aidelaide over het Eyre Peninsula. Dit is een landmassa van licht glooiende heuvels en waanzinnig uitgestrekte graanvelden. Kurkdroog, want het had er sinds maart (nu was het oktober) niet geregend. Tot deze week: ik reisde met de regen mee, ook al was het meestal wind tegen. Door die regen werd de door de voorafgaande droogte toch al karige graanoogst - die precies nu plaatsvond - vertraagd en bemoeilijkt. En het was erg koud op de fiets. Langs de weg waren smalle coulissen met eucalyptus die de wind nog wat braken, afgewisseld met soms wat grotere bossages. De weg liep vaak parallel met een spoorlijntje. Iedere volgende plaats kon je al vijf km van tevoren zien naderen, door de torenhoge graansilo's die boven het spoor waren gebouwd. Daarnaast stonden dan magazijnen langs het spoor opgesteld. Wachters om de 50 km.
      De kangoeroes huppen vaak voor je uit als je zo langsfietst, vooral tegen het vallen van de avond, als ze actief worden. In het zuiden heb je meer grote grijze dan grote rode kangoeroes. Zo'n grote grijze blijkt ongeveer net zo snel te gaan als een fiets, maar is wat minder windgevoelig, bleek.
      De derde dag op het Eyre Peninsula vorderde ik gestaag maar met enige stugge moeite tegen een zijwind in worstelend richting de veerboot van Lucky Bay. Daar ging weer een kangoeroe voor me uit, op de vlucht. Ik liet me opkikkeren door dit beest en probeerde mijn tempo vast te houden, zodat hij (zij?) niet verder voor me uitkwam. Ja hoor, na een volgende vage bocht hupte de kangoeroe nog steeds parallel aan de weg langs de bosrand, maar inmiddels net achter me in plaats van voor me. Wie jaagt nu wie op? Kangoeroe weer uit zicht. Maar had me in de volgende kilometer alweer ingehaald. Zou het beest zich wel opgejaagd voelen? Of speelde het gewoon een spelletje met me? Misschien verhinderde de afrastering aan de graanakkerzijde van de smalle bosrand een gemakkelijker vluchtroute, van de weg af, en ging de kangoeroe daarom gelijk met me op? Weer een stukje verder kwam de akker nog wat dichterbij de weg, en, hup, sprong de kangoeroe over de afrastering en ging door het graan verder. Dat was het dus ook niet. Zo gingen we wel vijf kilometer ongeveer gelijk op. Dat is heel lang, wel tien minuten. De kangoeroe won steeds meer terrein op mij, en ging ook soms over het asfalt voor me uit. Als ik wat meer recht tegen de wind in lag, nam de afstand toe. Kangoeroes kunnen daar beter tegen, of deze kangoeroe had net iets meer beschutting tegen de wind van de bomen waar hij tussendoor ging dan ik over het wegdek. Toen verloor ik de kangoeroe helemaal uit het zicht en rende hij nog een kilometer verder ineens aan de andere kant van de weg. Of was dat nu een andere kangoeroe? Weer een stukje verder had ik er ineens twee aan de linkerkant die met me opraceten, maar die ik alweer snel uit het zicht verloor: ze wonnen van me. Daarna zag ik er verder geen meer, die dag.

Sitting with koalas
Nabij Adelaide sloeg het weer weer eens finaal om, en kwam de wind constant uit een voor mij gunstige richting: een kleine week bleef het stug uit noordwest of west waaien! Eindelijk kwamen de steeds beloofde en gehoopte westenwinden. Ik werd nu als vanzelf richting Melbourne geblazen. Rond Adelaide opnieuw een zwik landmassa met bergen die drukgebieden tegenhouden en regen doen vallen, en het is wederom veel groener en bosachtiger. In de heuvels rond Adelaide ligt het door Duitse immigranten rond 1840 gestichte Hahndorf. Groene weiden met koeien, Europese bomen zoals eiken en olmen, beekjes waar echt water doorheen stroomt, en veel toerisme met bier en worst en massief eiken. De grootste trots van Hahndorf: gemiddeld wel 990 mm neerslag per jaar! Na die bergen kwam opnieuw de vlakte, en weide en bos maakten weer plaats voor graan en savanne. Ik volgde ruwweg de kustlijn naar het zuiden; eerst langs een fraai duinen- en schorrengebied genaamd de Coorong. Dan weer naar het oosten. Het werd wederom natter, en de drogere graanvelden maken opnieuw plaats voor weiden, en schapen ditmaal. Als je de 'Great Ocean Road' nadert zelfs bossen met hoge bomen, en allemaal schildpadjes op de weg, dood en levend, die met zijn tientallen gelijk willen oversteken.
      Die 'Great Ocean Road' is terecht wereldberoemd. Een recht op de zuidwester gelegen deel is vol hoge en afbrokkelende kliffen met fantasierijke formaties die nog half met de kust verbonden zijn of geheel omringd door de branding 50 meter uit zee omhoogrijzen, zoals de formatie die de 'twaalf apostelen' genoemd wordt. Terwijl een beschutter deel daarna meer bos bevat, bergachtiger is, en grote zandstranden (en bijbehorende badplaatsen) heeft. In die bossen leven koalas. Als je langsfietst zie je hier en daar een koala hoog in een boom zitten, op minder dan twintig meter afstand. Dit vind ik bijzonder, want net zoals een kangoeroe eigenlijk een uit de kluiten gewassen konijn is dat zich niet realiseert hoe groot 'ie is, lijkt de koala een grotere versie van een eekhoorn, zich niet realiserend dat tien toeristen die onder die boom staan in bewondering omhoogstaren. Ze blijven rustig doorkauwen op de verse eucalyptusbladeren waar ze van leven. En storen zich ook niet aan voorbijzoevende fietsers. Ik daarentegen moet me niet teveel door koalas laten afleiden en wel op de weg blijven letten... Een korte pauze bracht ik door bij een café in Kenneth River, waar de uitbater de kookaburras (naar uiterlijk grote ijsvogels) uit de hand voerde met lange reepjes biefstuk. Normaal gesproken eten ze slangen. Net zoals ze slangen eerst moeten doodslaan, slaan ze de reepjes biefstuk netjes tegen het hout stuk voor ze ze naarbinnen werken. Daarna ga ik nog een rondje lopen om hier en daar naar de koalas te staren.
      Diezelfde avond was ik op een camping waar wederom een koala rustig in een boom zat, op drie meter hoogte van de grond. Ik ging er naast zitten en bleef er een uurtje naar kijken. De koala keek af en toe naar mij. Hij had eigenlijk, net als ik, niets te doen, en zat op zijn gemak in een kom waar een tak uit de boomstam kwam, met zijn gat tegen die tak aangeleund en met zijn poten tegen de boom. Ik peuzelde er maar een boterham bij. Daar kwamen meteen wat eenden op af uit het ernaast gelegen beekje. Koala en ik naar de eendjes kijken. En weer naar elkaar. Ik maak nog wat foto's tussendoor, van die koala. Weer zitten. Er kwam ook nog even een (soort...) spreeuw langs, die de dikke rupsen uit het lage struikgewas ernaast plukte. Daar keken we ook even naar. De zon kwam wat lager te staan, de avond viel, en de koala ving de laatste stralen van de zon op. Je kunt je bijna geen pluche-achtiger beest voorstellen. Een bolletje grijze dotten dat tegen die boom geklemd zit, en er vreselijk aaibaar uitziet. Aaien schijnt een slecht idee te zijn: ze hebben hele scherpe klauwen waar ze over die gladde eucalyptusstammen mee omhoog- en omlaagklauteren zonder te vallen. Over het gras kwamen onwaarschijnlijk fraaie kleine zangvogels met zwart-en-hemelsblauwe kopjes en kraagjes ook nog even aanhuppen. (Dit was een 'blue wren', foto van: http://www.pbase.com/ketzal/image/47979075 ).
      Wat doet zo'n koala verder? Af en toe links of rechts kijken, dat hadden we al gehad. Af en toe zijn neus tegen de boom houden, een soort snuffen. Af en toe zijn poten uitstrekken over de stam uit. Maar hij bleef wel zitten. Even naar boven kijken. Zullen we al verder de boom ingaan, of nog niet? Uiteindelijk ging ik weg, en hij bleef. Iets later, toen het al donker werd, kwam ik nog even kijken. Bij die boom was een lantaarnpaal, waar de koala niet ver vandaan was. Zou dat prettig zijn, of vervelend, dat licht? De koala was nu iets hoger de boom in, en zat wederom lui tegen de stam aan. Nog steeds geen etenstijd, kennelijk; tijd om actief eucalyptusbladeren te gaan knabbelen.

Australische literatuur
Wat doe je zoal, de hele dag, als je fietst? Want het echte fietsen blijft toch beperkt tot zes à acht uur per dag. Boeken lezen! Voor vertrek had ik pakketjes boeken naar vrienden en kennissen vooruitgestuurd, en vandaar verder naar postkantoren, dat wil zeggen, poste-restanteadressen. In Katherine bleek dat de zending boeken die ik daar naartoe gestuurd had inmiddels al net was teruggestuurd naar Guido in Brisbane, evenals het pak fietsbanden. De post wordt maar een maand bewaard. En ik was net aan mijn laatste boek toe... Een goed moment om aan een project Australische literatuur te beginnen. Ik lees graag over gebieden waar ik net doorheen ben gereisd, of nog onderweg naartoe ben. Nu lees ik liever boeken op aanbeveling van anderen dan dat ik 'ins Blaue hinein' wat moet uitzoeken, maar dat was deze keer onvermijdelijk. En uiteraard wil ik zoveel mogelijk pagina's per kilo. Met twee kilo en 2000+ pagina's ging ik na Darwin verder richting Perth. Guido zou het pak boeken naar Mark in Perth doorsturen, maar daar kwam niet van en zodoende sloeg ik in Perth opnieuw een voorraadje nieuwe Australische literatuur in, onderweg verder aangevuld met alles wat nog maar meer te krijgen was (in dat geval meestal niet Australisch) en wat je kon vinden in stoffige stapeltjes in roadhouses en kleine winkel-van-sinkels. Sommige van die boeken vallen tegen, andere niet, en soms vind je iets prachtigs. Bij deze een overzicht van wat van de parels.

Ik ben nu tien dagen in Melbourne, waar ik verblijf in het prachtige Trinity College dat aan Melbourne University verbonden is. Ik schrijf dit verhaal op de computer in het appartement in Trinity, met van de staf geleende klassieke CDs die naast mij uit de luidsprekers schallen. Als ik er genoeg van krijg verkas ik naar de gastenkamer in het Philosophy Department, waar ook een computer staat. Buiten regent en stormt het, onafgebroken... Bij de 'Great Ocean Road' is afgelopen weekend 100 mm regen gevallen, en in Lorne waar ik op de camping met koalas verkeerde zijn de campinggasten weggespoeld.


Melbourne - Brisbane

Het laatste deel van de tocht. Er restte mij slechts 2000 km voor terugkeer naar Brisbane, gezien de 13.000 die ik er al op had zitten, een peuleschilletje. Het was me inmiddels ook duidelijk dat 'ik het zou halen'. Anders dan totnutoe was dit deel van de tocht doorspekt met universitaire bezoekjes, praatjes, en het opzoeken van vrienden en bekenden. Het begon daardoor meer op een reeks werkbezoeken te lijken, onderbroken door fietstochten van enkele dagen. Ik ging terugverlangen naar de eindeloze vlakten en ondraaglijke temperaturen en andere kwellingen van het noorden en noordwesten.

Gippsland
Vanaf Melbourne kon ik het toch weer niet laten en ging niet direct over de 'number 1 highway' maar volgde een langere route dichter langs de kust, en iets heuvelachtiger. Dit gebied heet Gippsland. Het had hier nog maar kortgeleden pijpenstelen geregend en alles was doorweekt en nat, en de sloten en rivieren stonden vol water. Eindeloze graslanden en Friese koeien die me van de kant aanstaarden, met de voeten in het water aan de waterrand, alsof het tableaux vivants naar negentiende eeuwse Hollandse schilders betrof. (Willem Maris, Koe aan de Slootkant.)

Eksters
Heel de zuidrand van Australië werd ik verwoed achterna gezeten door eksters die duikvluchten op mijn fietshelm uitvoerden. In Nieuw-Zeeland kende ik dat al als een ware plaag. Dit zijn een ander soort eksters dan die we in Nederland gewend zijn, wat slordiger gekleed, zo te zeggen, en onbeschrijfelijk veel agressiever. In het voorjaar, het broedseizoen, zitten ze niet alleen soortgenoten op het dak maar ook willekeurig welk ander gedierte, zoals fietsers. Het is een Australische soort - de Nieuw-Zeelandse zijn ooit door Europese kolonisten geïmporteerd. (Waarom? Geen idee.) Ik denk dat ik meer dan honderd aanvallen te verduren heb gehad, over de periode van de laatste twee maanden van de tocht. En meer dan tien keer was het ook echt raak, en viel je plotseling bijna van je fiets als er onverdacht uit het niets een object je helm trof - de snavel of vleugels van zo'n doelzoekende ekster. Ze komen altijd schuin van achteren op je af zodat je ze niet aan ziet komen, meestal enkele keren na elkaar over een fietsafstand van zeg 500 meter. Na de eerste aanval hield je goed je eigen schaduw langs de wegrand in de gaten, om op de volgende voltreffer bedacht te zijn. Achterom kijken is niet aan te raden, want dan krijg je zo'n vogel recht in je gezicht. Ik leek meer last van eksters te hebben dan andere fietsers. Maar ik weet niet waarom. De kleur van mijn helm? Grijs met gaten lijkt misschien op het wit met zwart van andere eksters? Zo niet, wat dan?
      Aan het eind van de tocht maakte ik het trouwens nog een graadje bonter mee. Een ekster op je helm is, behalve de schrik, niet zo erg. Zonder helm kon je er in principe een bloedend hoofd aan overhouden - er zijn gevallen bekend! Een slimme ekster moet toch op den duur ontdekken dat er minder beschermde fietserdelen zijn, waarop een aanval veel effectiever is. En inderdaad, ik trof er een, of liever hij mij, die niet voor de helm maar voor mijn langs de helm uitstekende oren ging, en in plaats van schuin van boven mij schuin van opzij aanviel. Aangezien dit echt raak was, en wel tot viermaal achter elkaar toe, en je ogen naast je oren zitten, vond ik dit eng. Het deed ook een beetje pijn. Ik heb nog zorgvuldig gevoeld of de ekster ook bloed had getrokken. Dat zou het verhaal namelijk nog mooier maken. Helaas, geen bloed. Maar zo is het al wel mooi genoeg.

Fietsband
De fiets hield het na de grote onderhoudsbeurt in Perth wonderwel. De nieuwe achterband had het al een paar duizend kilometer uitgehouden, en het continue bandenwisselen tijdens de eerste drie maanden was hiermee voorbij. Na Perth had ik geen lekke band meer gehad. Ergens op de Nullarbor Plain kwam wat roods onder de buitenste (zwarte) laag rubber van het rijvlak doorschemeren. Aye, dat zal nu wel snel misgaan met deze band! Maar ik ben lui, en ik had een reserveband bij me. "Laat ik eerst maar afwachten tot het misgaat en het ergste wat er kan gebeuren is een luidruchtige klapband." Maar de band hield stand. Duizend kilometer verder (Adelaide) nog, en tweeduizend kilometer verder (Melbourne) ook nog. Inmiddels was het profiel op het zwarte loopvlak weggesleten, was verder dat hele buitenste zwarte rijvlak weggesleten, en was een nieuw rood rijvlak zichtbaar geworden. In Melbourne bleef ik lui, en die hele week aan de universiteit kwam ik er maar niet toe om de nieuwe band erop te leggen. Ach, waarom niet gewoon doorrijden tot de klapband? Het werd nu een sport. Ik was nu weer vijfhonderd kilometer verder, en de band hield nog steeds stand.

Dean
Ergens voorbij Bairnsdale stopte ik aan de kant voor een kopje koffie, en streek er even later nog een fiets neer. Dit was Dean, uit Brooklyn, New York. Hij was net de week daarvoor in Melbourne zijn tocht door Australië begonnen. Een echte wereldfietser die er al heel wat kilometers op had zitten. Ik was na al die maanden langzaamaan in een vicieuze cirkel van gemakszucht geraakt en had een niet al te bergachtige route naar Canberra gekozen. (Canberra ligt niet aan de kust. Maar ik ken daar mensen - en het leek me tevens een wat rustiger alternatief dan de kustweg naar Sydney.) Totnutoe, door Gippsland, had ik zo'n beetje om de grote wegen heen kunnen fietsen, maar een fors stuk dwars door de Australische Alpen heen zou over de grote weg gaan. Dat is namelijk de minst hoge pasovergang. Dean daarentegen was juist van plan over een van de hoogste pasovergangen te gaan. En vond dat ik dat ook maar moest doen. (En hij vond trouwens dat ik die band met afgesleten loopvlak maar eens moest verwisselen. Dat ik daarmee bleef rondrijden! In prettige oneindig-lang-fietsen gemoedstoestand is zo'n voorstel interessant om je een hele halve dag uit evenwicht te brengen en even te gaan twijfelen over alternatieve routes en voor- en nadelen. Een paar uur fietsen verderop, bij de splitsing waar we weer uit elkaar zouden gaan, koos ik toch maar voor die hoge pas en het harde werken.
      Zo fietsten we samen een paar dagen samen op. Over doodstille en deels oververharde wegen, over heuvels en bergen hobbelend, en steeds hoger. De eerste avond kampeerden we nabij druipsteengrotten op een prachtig in de bossen gelegen camping - en verwisselde ik uiteindelijk mijn band: het vooruitzicht van snelle afdalingen over onverharde wegen met een klapband net in die scherpe bocht, leek me te onverantwoord. Het was nog erg rustig op de camping maar zo'n 10 of 20 gasten waren er wel. De kangoeroes waren hier helemaal niet schuw en kwamen met tientallen tegelijk op het groene campinggras grazen. Je kon ze tot op enkele meters naderen, en soms konden ze jou tot op enkele meters naderen zonder dat je er erg in had. De jonge kangoeroes blijven vaak in de buidel zitten tijdens het grazen. Je kon verschillende lichaamsdelen naar buiten zien hangen, een staart, of twee poten, of, als ze wakker waren, een nieuwsgierig rondkijkend hoofdje. Ma kan met zo'n kind in de buidel nog rustig rondhoppen, je ziet die buidel dan met inhoud en al, inclusief de naarbuiten hangende poten, met de verwachte kleine vertraging wat op en neer schommelen. Voor ervaren kangoeroemoeders heel gewoon, maar fascinerend voor de ongeschoolde kangoeroekijker.
      De dag erop gingen we door veel droger gebied (duidelijk in de regenschaduw van de heuvels - bergen - die we inmiddels overgestoken waren) met smalle dalen (de Snowy Mountains River) en slingerende zandwegen. Dean had het allemaal piekfijn uitgepuzzeld en wist tot op de kilometer wat ons te wachten stond. Hij was sowieso erg praktisch aangelegd. Hij wees me op een radertje aan het begin van de derailleurkabel. Door dat een slag te draaien, kon ik het probleem van 'de afgelopen vierduizend kilometer slecht schakelen' in letterlijk een handomdraai oplossen, voor een laatste duizend kilometer goed schakelen. We waren in een fietsritme vervallen waarbij ik wat later dan Dean vertrok, op mijn gemak 's ochtend inpakte, nog een kopje koffie dronk, en dan in de loop van een of twee uur hem weer voorbijkachelde. Ik werd dus tot Flying Dutchman gedoopt. Na bijna vijf maanden fietsen wil dat wel met de spieren, ik dieselde de heuvels op zonder probleem. Ook bij de afdalingen snorde ik hem trouwens voorbij - maar dan door meer gewicht en meer risico. De laatste dag gingen we over een pas van 1350 meter en daalden daarna licht af tot Jindabyne. Dit is middenin de Snowy Mountains, vlakbij Thredbo en Mount Kosciuszko (de hoogste berg in Australië), waar ik al twee keer eerder te voet geweest was. In de verte kon je vanaf de pashoogte wat bergtoppen met sneeuwvlekken zien liggen. Ik had dagenlang al gehoopt sneeuw te zien nu ik zo hoog zou komen, en was er erg verguld mee dat het inderdaad lukte. Een dag later scheidden onze wegen zich weer, ik naar Canberra en een volgend universitair bezoek, en Dean terug naar de kust.

Canberra-Sydney
Canberra-Sydney is maar een paar dagen fietsen. Onderweg van Canberra naar Sydney kom je van droog, na de 'continental divide', de waterscheiding, weer in nat. Opnieuw kwam ik langs groene weilanden en weelderige bossen. Na een nacht wildkamperen langs de snelweg, net uit het zicht over een heuveltje, kon ik aan het eind van de middag erna opnieuw geen overnachtingsmogelijkheid vinden. Een zacht bed leek me wel wat, want de dag erna zou ik een seminar geven aan de University of Western Sydney, dus dan kun je maar beter goed uitgerust zijn. Maar het leek niet gaan lukken die middag. Vanaf Mittagong naar Sydney volgde ik een route over kleine wegen, langs een oude spoorlijn, en langs kleine dorpen waarin geen motel of camping te bekennen viel: net te dicht bij de grote stad om van toeristisch belang te zijn, en net te klein voor overnachtingsmogelijkheden. Na een paar uren fietsen, en met een rommelende onweershemel vlak achter me, belandde ik uiteindelijk bij toeval midden tussen de landerijen bij een hele lange oprijlaan met een bord 'farmstay holidays' en overal mooie witgeschilderde houten afrasteringen. Aan het eind daarvan was een eind negentiende-eeuws landgoed genaamd Mowbray Park ( http://www.farmstayholidays.com.au/ ) met een heel complex van gebouwen, stallen, en nog eens andere gebouwen met gastenverblijven, en nog meer gebouwen, overal paarden, en geen mens te bekennen. Wel een hond - hij was een beetje bang. Ik liep 10 minuten rond en overal in en uit - hond blaffen natuurlijk - en uiteindelijk vond ik de vrouw des huizes die me via de mobiele telefoon in verbinding stelde met een van de managers van het complex. Normaal gesproken is het hier altijd poepiedruk, maar vanwege de paardengriep die in Australië heerste lag het op zijn gat. Uiteindelijk werd ik netjes in een kamertje geïnstalleerd als enige gast in het hele complex en een half uur later al kwam de regen stevig naar beneden. Het onweer viel uiteindelijk wel mee. De regen bleef de volgende dagen gestaag vallen.

Pacific Highway
Het laatste deel van de tocht, van Sydney naar Brisbane, ging deels over de Pacific Highway. Dit is opnieuw de 'number 1 highway'. Maar hij blijft steeds van naam veranderen. (Zo heette dezelfde no. 1 in het noorden de 'Savannah Way'.) De Pacific Highway is gevaarlijker dan de hele rest van Australië bij elkaar. Het is de vreselijk drukke hoofdweg tussen de grote steden Sydney en Brisbane, meestal tweebaans en soms vierbaans, soms wél met een vluchtstrook langs de weg en soms niet, en veel van de bruggen nog heel oud zodat daar de weg altijd het smalst was. Geen pretje! Hoe noordelijker ik kwam, des te warmer werd het klimaat - en uiteraard ging ik ook steeds meer de zomer in. En op een gegeven moment waren er ook weer bananen en suikerriet. In de plaats Macksville stapte ik de bibliotheek binnen - voor email - en wie zat daar achter de computer: Dean. Waarmee ik de week daarvoor door de Snowy Mountains gefietst had. Zo fietsten we opnieuw een tijdje samen op - en na twee dagen verloren we elkaar opnieuw uit zicht. Iedere dag was nu aftellen, dichter en dichter bij de bestemming, waarna het 'gewone' leven voor mij weer zou gaan beginnen. De laatste dag, een laatste camping en een laatste 'cabin', in jungle-achtig dichtbegroeid en bergachtig landschap, nog maar 50 kilometer tot Gold Coast. Vijftig kilometer was genoeg om over kleine binnenwegen nog een keer te verdwalen, of liever gezegd stuk te lopen op een privéweg, omringd door donkergroene ananasvelden. Vanaf Gold Coast is het min of meer continue bebouwing tot aan Brisbane, een kleine honderd kilometer daarvandaan. Maar die hoefde ik gelukkig niet op de fiets af te leggen! Vriend Guido was in de buurt voor de voorbereidingen van de conferentie die kort daarna zou beginnen, en hij stond klaar om me met de auto af te halen. Net zoals hij aan het begin van de tocht me ten noorden van Brisbane dropte waar de bebouwing stopt. Tsja, het fietsen is nu toch echt voorbij, en het eind niet langer te rekken. Maar wat een tocht.