Hans in Nieuw-Zeeland 7 (2003)


Southern Sinfonia
thema met variaties

thema

Vorig jaar rond deze tijd deed ik auditie voor de Southern Sinfonia (zie eerder verslag ). Na een kleine twee weken hard studeren. Ik werd toen weliswaar niet aangenomen, maar kwam wel op de 'reservelijst' van mogelijk oproepbare spelers. Met die hoop voor ogen wachtte ik toen met enige spanning op mijn eerste oproep... Helaas kwam die nooit.

variatie 1 op thema

Zonder muziek is het leven lastiger vol te houden, dan met. Om het leed over het halve succes van de auditie te verzachten, maakte ik meteen daarna enige kamermuziekafspraken met deze en gene die ik inmiddels muzikaal had leren kennen. Schubert kwintet met Anna en strijkkwartetconsorten, en een Glinka trio of zelfs een Brahms met Steven en begeleider. Dat was tenminste iets om halsreikend naar uit te kijken. In de loop der daaropvolgende maanden bleek dat daar in de praktijk helaas niets van kwam. Geen onwil, maar meer gebrek aan tijd: al die mensen hadden het immers veel te druk met hun Sinfonia-verplichtingen!

variatie 2 op thema: Jannah

Toen was er nog Jannah... Jannah deed net als ik vorig jaar auditie bij de Sinfonia en Jannah kwam er wel in. Dat wist ik niet toen meteen, maar Jannah trof ik later een keer met cello op straat aan, op weg naar een repetitie. En Jannah is zo aardig dat ik niet griezelig afgunstig op haar was, maar gewoon blij. Toen wist ik trouwens nog niet dat Jannah Jannah was. Maar daarna kwam ik haar nog een paar keer op straat tegen. Op zich niet zo bijzonder: George Street op zaterdag in Dunedin is zoiets als de Kalverstraat in Amsterdam, maar dan op de schaal van Delfzijl: onmogelijk om vrienden en bekenden te ontlopen. Die zaterdag was ik met schaatsen en al onderweg naar Naseby, en nog even in de 'Katmandhu' - de lokale Perry Sport - om warme onderkleding te kopen. Daar trof ik ook Jannah met vriend John. Ook warme kleren kopen. "Laten we celloduetten gaan spelen." En dat ging wel door. Gabrielli, Scarlatti, Couperin, van alles een beetje. Ik was wel wat muzikaal gefrustreerd, want we speelden vaak meer tegen elkaar op dan met elkaar mee. Maar daar lacht ze dan gewoon om. Eindelijk een draad naar samenspel.

antwoord en tweede thema: piano

Ik had nog een andere draad, die me al eerder vele jaren op de been had gehouden: de piano. Nu had ik mijn piano in Nederland achtergelaten (waar 'ie nog dankbaar gebruikt wordt). Dus om een hernieuwde muzikale uitweg te vinden, kocht ik een nieuwe piano. In Nederland gaat dit helemaal niet zomaar: duur. In Nieuw-Zeeland eigenlijk ook niet, maar het is toch wel gemakkelijker dan in Nederland: minder duur. Om te beginnen vallen in de kranten en in het universiteitsblaadje de advertenties op van het type 'gratis piano af te halen', 'piano $100', 'piano $250 o.n.o.' (o.n.o.: 'or any other offer'). In het graphics lab van de vakgroep hebben ze zo'n piano. Die was weliswaar gratis en zelfs niet onredelijk maar niet al te best. Het heette voor een gratis piano een schot in de roos te zijn, want "Je kunt ook pech hebben." Wel, dat leek me allemaal maar niets. Ik heb liever geen pech, maar wil best voor geluk betalen, en ging dus naar een pianozaak toe. Ik was al eens eerder de muziekwinkel in Dunedin binnengelopen, Beggs, waar ze tweedehands piano's hadden vanaf $5000 (2500 euro). Klonk goed, maar zoveel had ik er niet voor over. Ergens afgelopen winter stapte ik eens bij een andere pianozaak binnen, in South Dunedin. South Dunedin Piano Specialists. South Dunedin is een wat dichter bij de oceaankust gelegen ouder stadsdeel van minder allure, de Pijp van Dunedin zal ik maar zeggen.

Ik kwam wat aarzelend die winkel binnenschuifelen en trof achterin de ruimte een rustig aan een piano schavend en sleutelend individu aan, die wel even zijn werk wilde onderbreken om met mij een praatje te maken. Er stonden zo'n tien à twintig piano's in de winkel, de meeste in de prijsklasse van 1000 tot 3000 dollar, met enige uitschieters naar boven; allemaal heel haalbaar leek me zo. "Ja, speel er maar rustig op, als je wilt. De mooiste in die prijsklasse is eigenlijk de piano waar ik nu aan werk. Hij klinkt zéo:" (tingeltangel) "Over een paar dagen is 'ie klaar, en kun je nog eens langskomen om 'm te proberen." Ik vond deze benadering prettig. Ik speelde een paar nootjes op sommige van de andere piano's. Maar de piano waar hij mee bezig was klonk eigenlijk erg goed. En ik kwam een paar dagen later terug. De piano klonk nog steeds goed, althans in de prijs-kwaliteitverhouding die me aansprak. Die andere piano's ben ik inmiddels vergeten, daar was ook een hele fraaie Nederlandse uit de jaren vijftig tussen, meer een staande kleine vleugel (met fraai gewelfde omkasting, helaas ben ik de naam vergeten); maar te duur. Maar de fraaie Lisner van rond 1930 staat nu bij mij in huis! Hij is van net na het afschaffen van de kaarsjes, maar nog wel zo'n hele grote staande en niet zo'n kleinere naoorlogse staande. Ivoren toetsen. Ik ben er nog niet achtergekomen waar de Lisners gemaakt werden (er is een Lisner auditorium in Washington ...). Ik schat Oostenrijk, maar bedenk inmiddels Duitsland. Volgens Anne, die net als ik zowel mijn oude als mijn nieuwe piano kent, klinkt deze veel mooier. (Maar dat vind ik zelf niet.) Ook alle andere gasten vinden 'm erg warm en mooi.

variatie 3, op eerste thema: kamermuziekweekend in Mosgiel

De volgende stap naar de muziek was het kamermuziekweekend dat ik bijwoonde in Mosgiel, hiertoe door collega Geoff (tevens violist) aangezet. Hij was er zelf ook. Dit muziekkamp was eind september. Het was nog best koud maar het voorjaar stond voor de deur. Mosgiel is een voorstad van Dunedin, in de richting van het vliegveld. Het muziekkamp werd gehouden in het Holy Cross Collge, een oud katholiek seminarie. Dit was de volslagen ideale plek voor zo'n evenement. Een seminarie was het al lang niet meer. Ergens op de bovenste verdieping huisden nog enige oud-priesters die hier hun pensioen genoten en af en toe ook op de begane grond rondschuifelden. Alles was groots en weids opgezet, en een fraaie kapel erbij natuurlijk. Godfried Bomans daalde op ons neer, mijn muzikale tienerjaren kwamen bovendruppelen, en nostalgie en melancholie vochten om voorrang in mijn bewustzijn. Los van een stevige verkoudheid trouwens, die een soortgelijk gevecht voerde met een griepje.

De spelers werden in ensembles verdeeld en zo kwam ik bij een Schumann kwintet en bij een Mozart kwartet. Ieder ensemble werd begeleid door een 'tutor', voor muzikaal onderricht. En iedereen speelde in het gelegenheidsorkestje: Elgar, onder meer. Het 'niveau' was eigenlijk veel te laag voor mij, maar ik had er geen last van, en was veel te gelukkig nu weer eens een heel weekend achter elkaar door te kunnen spelen met anderen. Tussen de bedrijven door flink netwerken en lokale muzikanten leren kennen. De bron van alle muziek in Dunedin is een fenomenale violist genaamd Sydney Mann, of Manowitz (al naar gelang zijn Engelse afkomst of joodse wortels om voorrang strijden). Sydney dirigeerde ook het orkest. Een verbazingwekkende man. Nadat je hem hebt ontmoet, is het meteen alsof je hem al jaren kent, en niets liever meer wilt dan zijn muzikale aandacht en goedkeuring. Hij dirigeert vederlicht, en hoeft maar een vinger op te tillen en je begrijpt meteen wat hij bedoelt. Niets meer nodig dan dat.

Het kwintet was wel een beetje wennen: ik heb altijd al een grote hekel gehad aan 'gewoon eerst maar drie keer doorraggen'. Helaas was dat precies wat er gebeurde. Bovendien was de altviolist ergens midden 80er jaren en nogal stokdoof, niet alleen voor het spel van de anderen maar ook voor zijn eigen intonatie. Ondanks alles was opmerkelijk hoezeer we vooruitkwamen tot aan de plenaire uitvoering op de zondagmiddag: het meeste was tegen die tijd wel ongeveer gelijk. Iedereen zuchten over de mooie hoge uithalen die ik in de cellopartij eruit wist te trekken. Dat deed me natuurlijk goed. De Mozart was voorafgaand aan de uitvoering inmiddels gesneuveld: een van de kwartetterende violisten kon er niet eens een toonladder uitkrijgen, en een hele Mozart was daarom teveel gevraagd. Maar toch ook veel plezier natuurlijk.

Er waren meerdere andere cellisten, en onderling lekker cellopraat. Alweer zo'n stap terug in de tijd. Zo leerde ik Wayne Perniskie kennen, celloleraar uit Invercargill, verder sportvisser in zijn vrije tijd, en nu instructor bij dit kamp. Prachtige toon, rustige streek. Er wer druk gelobbied om me in het 'Collegiate Orchestra' te krijgen: dit is het universiteitsorkest. Iets zei me al dat ik dit uit de weg wilde gaan; misschien vooral de erg opdringerige manier waarop een van die enthousiastelingen me hiertoe wilde overhalen, en - inmiddels - mijn kennis van haar spel als Schumann-kwintetlid.

Dit deed me vastbesloten zijn om zeker weer een volgende auditie bij de Sinfonia te doen. "Dit muziekweekend is afgelopen, maar vanaf nu studeer ik minstens een uur per dag!" Met die vastbeslotenheid raakte ik de cello weer maanden niet aan. En raakte daarmee zelfs de motivatie kwijt om over dit prachtige kamermuziekweekend al veel eerder een apart verhaal te schrijven: de knipsels en aantekeningen hiervoor heb ik uit frustratie al lang geleden weggegooid, zelfs de recensie van ons zondagsconcert en de loze woorden van de journalist die mijn 80-jarig medekwintetlid in het zonnetje van 'kijk eens wat mooi op die leeftijd' zette. Hierover kon ik me weer lekker opwinden. De realiteit is dat sommige 80-jarigen prachtige muziek maken en andere verschrikkelijke. Net zoals andere mensen dus.

variatie 4, op beide thema's: Joyce

Joyce was de pianist bij het Schumann pianokwintet in Mosgiel. Tijdens dat weekend maakte ik al wat toenaderingen: "Zullen we wat sonates gaan doen samen?" "Ja, graag!" Het duurde even voor hier van kwam. Joyce leek ideaal voor het romantische en laat-romantische repertoir, Mendelssohn, Saint-Saens, etc. Harriët weet nu meteen wat ik bedoel. En omdat ik inmiddels een piano thuis heb, kan Joyce gewoon bij me langskomen, en dat wilde ze ook best graag! Zo leer ik dus mijn Nieuw-Zeeuwse kennissenkring uitbreiden; de meeste van mijn vrienden namelijk immigranten, net als ikzelf. Joyce geeft taalles, doet dingen in de kunst, en geeft ook pianoles. Haar zus is een bekend Nieuw-Zeeuws componist. De tweede sonate van Mendelssohn staat nu op het programma, de Beethoven variaties, en Saint-Saens. Er kwam toch meer en meer beweging in de muziek.

variatie 5, op eerste thema: Vivaldi in Knox Church

Half februari, nog maar net terug van fietsvakantie op het Noordereiland, sprak Stephen mij aan, ergens tussendoor bij een werkbespreking. "Heb je nog muziekplannen de komende tijd? Wil je niet de Gloria van Vivaldi doen? Dan moet je dit nummer eens snel bellen, Dean Hollebon organiseert het allemaal, en ik weet dat hij nog celli zoekt." Veel van mijn volgende muzikale stappen bereid Stephen zo voor: hij was ook de motivatie-motor achter mijn auditie vorig jaar maart bij de Sinfonia. Nadat ik dit Vivaldi-concert ook nog in de krant aangekondigd zag, waagde ik mij aan een telefoonronde om deze Dean te pakken te krijgen. Gelukt. Tien minuten later stond ik bij hem op de stoep, voor de muziek, en de dag erop was de eerste repetitie. De dag erna de tweede, dit was al donderdag, en zaterdag de uitvoering, in Knox Church. Dit is de Schotse Presbyterian kerk, zeg maar 'streng gereformeerd, genoemd naar de Schotse protestantse kerkhervormer John Knox (die je in St Andrews op straathoeken wel eens tegen kon komen, vermeld op gedenktekens). Zo werd ik alweer in een volgende muzikale versnelling gezet. Leuk. Los van Vivaldi's Gloria speelden we ook twee concerti grossi, een Vivaldi en een Bach. Ging allemaal vrij gladjes. Vier celli, waaronder David Murray, de leider van de Sinfonia cellisten. Weer een kruisje op de muzikale netwerklijst.

terugkeer van het eerste thema: Auditie bij de Southern Sinfonia

Tijdens de week van het Vivaldi-concert werden de data van de komende auditie van de Southern Sinfonia ook bekend. Ik stond eigenlijk wat in dubio, omdat ik de cello in het halfjaar vanaf september zo had laten verstoffen. Stephen - uiteraard - had me het nieuws van de auditie al in het oor gefluisterd, en notabene diezelfde dag Jannah ook, en nog sterker werd de drang toen ik weer later op die dag een email van manager Philippa van de Sinfonia kreeg: "Wil je nog steeds auditie doen? Er is namelijk een nieuwe ronde." Ik had me namelijk in september al aangemeld, meteen na het kamermuziekweekend in Mosgiel. "Uiteraard wil ik nog steeds graag auditie doen." Dus. Dit gaf me twee en een halve week voor niet-meer-zo-heel-grondige voorbereiding.

eindeloze variatie op teruggekeerd eerste thema, met complexe doorwerking

De voorgeschreven auditiestukken bleken tot mijn verbazing dezelfde als die van het jaar ervoor: Franck Symphonie, Beethoven Eén, Tchaikovski Vijf, Bartok Concert voor Orkest, Mendelssohn Hebriden Ouverture. Uit alle een maat of 10 à 20. Ik kon me dus ertoe beperken ze verder te verbeteren. 'Perfectioneren' zou ik het niet willen noemen, daarvoor is het verschil tussen wens en realiteit te groot. Ook merk ik dat ik veel van mijn muzikale gevoel 'kwijt' ben, en dat dat alleen met langdurige en constante training weer reflexmatiger wordt. Ter verdere voorbereiding vond ik via bibliotheek en vrienden opnames van al deze verplicht te spelen stukken.

Voor de eigen stukken had ik na enig delibereren niet gekozen voor solo maar voor samenspel. Twee stukken. Als eerste Couperin, 'Concert n.13 pour deux instrumens a l'unison' (in Barokke franse spelling), in een of andere ongetwijfeld latere bewerking voor twee celli. (Juist, Rineke, die Couperin.) Met Jannah. Jannah vond hier ook nog een fraaie opname bij met Jacqueline du Pré en William Pleeth. En als hiermee contrasterend stuk: Allegro Appassionato voor cello en piano van Saint-Saëns. Harriët herkent dit onmiddellijk, want dit speelde ik lang terug samen met haar. De Allegro Appassionato heb ik overigens nog nooit horen uitvoeren, live of in opname.

Anders dan vorig jaar, toen ik de aanstaande auditie over mijn hele sociale omgeving uittoeterde, heb ik het dit jaar 'low key' en eigenlijk zelfs vrij geheim gehouden. Opdat ik bij een nieuwe afwijzing niet eens hoefde te refereren aan zo'n herhaald proces van frustratie. Maar zoiets lukt mij nooit helemaal. Als je hart en ziel er dagelijks van overloopt, zijn tegen de dag van de auditie toch wel wat vrienden en collega's op de hoogte.

Een fraaie spanningsboog opbouwend studeerde ik dagelijk één à twee uur. Meer is fysiek niet goed op te brengen als je zolang niet regelmatig gespeeld hebt. Mijn individuele repetities werden afgewisseld met de gezamenlijke met Jannah en met Joyce. Bovendien gaf Jannah (immers afgestudeerd musicologe) kundig advies bij de verplichte stukken en bij de Couperin. Ook had ik nog het schriftelijk commentaar dat de commissie van het jaar ervoor mij op schrift had doen toekomen ter verantwoording van de afwijzing: dit moest muzikaler, dat sneller, meer gevoel in maat zus van zo, minder rubato in zo van zus, etc. Ik zat die weken duidelijk op de grens van mijn repetitievermogen.

Over de grens, bleek op vrijdag, de dag voor de zaterdag van de auditie, die op 8 maart zou plaatsvinden. Dinsdag zat ik tijdens onze voorlaatste repetitie nog tegen Joyce op te scheppen dat ik anders dan gebruikelijk deze weken zo weinig last van zenuwen had. Maar vrijdag kwamen ze, 'with a vengance'. En die zo zorgvuldig opgebouwde spanningsboog knapte, en ik stortte in. Net een dag te vroeg. Niets aan te doen: doorstuderen! Nu had ik nog de hele zaterdag. De auditie was pas om zes uur 's avonds. De zaterdag bracht ik in trance door, uurtje studeren, uurtje verf afschrapen van de deurposten, uurtje studeren, uurtje door de kamer ijsberen, uurtje studeren. Daar was Joyce weer, voor de laatste warming-up repetitie. Kalmerende woorden, en nog wat Appassionato, en koffie. Daarna nam ze mij en cello in haar auto mee naar haar huis. Dat stond namelijk toevallig om de hoek van het Sinfonia-gebouw waar de auditie plaatsvond. Bij Joyce and family nog eens koffie, nu nog drie kwartier te gaan voor de auditie, dus de resterende tijd verder opwarmen in het achterkamertje bij de Sinfonia. Toen Jannah daar kwam opdagen zat ik wat wezenloos toonladders te blunderen, al denkend aan de Mendelssohn-loopjes die ik niet kon spelen. En waar was Joyce nu weer? Paniek. Joyce zat op de gang, al lang. Eindelijk het moment supr^eme en ik mocht de auditiekamer binnen. Dit was de ruime repetitiezaal van de Sinfonia, waar nu twee stoelen en een piano klaarstonden en, zoals gebruikelijk, de commissie voor mij onzichtbaar achter grote kamerschermen zitting hield.

"Own pieces first, please." Eerst met Jannah. Op een of andere manier waren we daar kennelijk mee begonnen en na twee minuten was het weer afgelopen. Ik heb geen idee meer wat ik daarbij gedaan heb, of hoe Jannah speelde. Maar er ging kennelijk ook niets serieus mis, want dát zou me dan misschien nog wel opgevallen zijn. Klonk volstrekt afgezaagd standaard gefixeerd nondescript zonder een zweem van het verwoed en moeizaam ingestudeerde barok rubato. Jannah af. Nu de Saint-Saëns. Eerst nog even herstemmen op de piano. Nu mag je niet praten bij de auditie, want dan zou je je aan de onzichtbare commissie bekendmaken. Dus dan maar een begrijpelijk knikje. Dit bleek helaas net zo'n knikje als nodig voor het beginnen van het stuk, dus Joyce begon in het benodigde Appassionato aan de vier maten voorspel voor mijn inval. Tegen de tijd dat mij geheel verbluft deze actie bewust werd en ik mij gierend snel mentaal in de juiste versnelling probeerde te zetten, was maat vier er al. Dit haalde ik nog net maar vloog in maat zes alweer min of meer uit de bocht. Ramp. Dan maar stoppen en overnieuw beginnen. Niet stemmen dan maar. Weer een knikje. Joyce had dit inmiddels opnieuw anders geïnterpreerd dan bedoeld. Want ze begon weliswaar opnieuw, maar nu langzamer dan de eerste keer. Volgende ramp. OK, dat trek ik er wel bij. Niet helemaal gelukt natuurlijk. Tot de laatste maat (we speelden ongeveer een derde van dit Allegro) bleef ik verwoed proberen het tempo te versnellen. Dat was in ieder geval Appassionato. Maar toch ook weer een sof. Joyce af. Nu nog de verplichte stukken. Inmiddels was ik in en voorbij alle staten, na die afgang van een afgebroken Saint-Saëns, en ging me tijdens mijn spel al mentaal voorbereiden op de auditie van volgend jaar. Want opgeven zou er natuurlijk nooit bij zijn, daarvoor wilde ik het gewoon te graag. Met die zoemende bromvlieg van wanhoop op de achtergrond ging ik op instructies van de commissie door de vijf verplichte stukken heen. "Franck Symphony, please." "..." "Once more please, increase speed." "..." "Beethoven, please." "Once more please, now blablabla in bar five and bit more blabla in bar eight except when blablabla and a bit faster." Wat zou 'ie hier in vredesnaam gezegd en bedoeld hebben? Laat ik maar doen alsof ik het begrepen heb, en het met meer dynamiek en sneller spelen. "..." Hm, geen volgend verzoek meer. Kennelijk nog steeds even belabberd. Enzovoort... "Thank you, you can go now."

Eindelijk de auditiezaal uit. Jannah en Joyce zaten nog op me te wachten in het wachtkamertje. 'Napraten', heet zoiets. Zoals Joyce die me uitlegde hoe ze mijn gebaren had geënterpreteerd. Natuurlijk, vanzelfsprekend! Hoe kon dat anders! Uiteraard begint je langzamer als ik er de eerste keer uitvlieg! Ik was niets meer waard. Jannah voerde me in haar auto af naar haar house-warming party. Bij het wegrijden zagen we de commissie naar buiten komen, en zij ons in de auto zitten. Al die moeite om mij niet te zien voor niets. Sydney Mann stak met een grote grijns zijn duim naar me op... Deze man is te aardig voor de wereld. Waarom maakt hij een grapje met me na zo'n afgrijselijke auditie? Bij die housewarming smeerde ik over ieder die het wilde horen mijn wanhoop uit, hoe vernietigend slecht en afgrijselijk de auditie wel niet geweest was, en alles voor niets en nu moet het volgend jaar weer, en ... Ik ging daar dus snel weg en zakte in een reuze-depressie. Dit was zaterdag 8 maart. Maandag 10 maart kwam de volgende brief per post: "Dear Hans, Thank you for auditioning yesterday. The panel was very impressed with your audition. Congratulations. You are now an official Member of the Sinfonia. (...)" Over de Couperin: "Good tone and intonation, and good grasp of the style." Saint-Saëns: "Good technique. Perhaps a bit too slow? (...)" Enzovoort.

Toch gelukt.

finale met nieuw thema: Marama Strings

Later die week had ik nog een andere auditie. Nu voor het kamerorkest van het Music Department. Dit zijn de Marama Strings, het gebouw waarin de vakgroep muziek gehuisvest is heet namelijk Marama Hall. (Mogelijk genoemd naar het Maori woord voor 'maan' of - met lange 'a' - 'licht'. 'Hall of Light' dus.) De auditie was ten overstaan van de dirigent Peter Adams en de kamermuziekdocent Kevin Lefohn. Ik had afgesproken een stukje viool-celloduet van Beethoven te doen. Vroeger heb ik dat nog met Nanette gespeeld. Anders dan ik gedacht had, speelde Kevin niet mee op de viool. Nét voor ik wilde beginnen, kwam Anthony Ritchie (behalve componist tevens werkzaam op het Music Department) toevallig binnenwandelen, zodat ik hem strategisch 'toevallig' even vertellen kon dat ik net gehoord had voor de Sinfonia te zijn aangenomen. Altijd handig als je op het punt staat een volgende auditie te doen, en de commissie nog even snel wilt imponeren. Dat lukte. Wel, die Beethoven rolde er zo uit, het kon me ook allemaal niks meer schelen, en ze waren beiden erg verheugd me in het kamerorkest te verwelkomen. Een gelukkig begin van alweer een tweede muzikale relatie, in dezelfde week. Inmiddels is dit kamerorkest in volle gang en eind mei hebben we een concert met Sibelius en Shostakovich. Drie van de vier cellisten van de Marama Strings zitten ook in de Sinfonia.

doorwerking van de finale met terugkeer van eerste thema: Southern Sinfonia

Tot vorige week, het is inmiddels de tweede week van mei, had ik nog steeds geen oproep van de Sinfonia gehad voor een eerste verplichting. Incidenteel rolde wel Sinfonia-post in de bus: het jaarschema, vrijkaartjes, etc. Met het verstrijken van de maanden werd ik weer wat nerveuzer: nu was ik er wel officieel in, maar misschien hadden ze teveel celli en me toch weer niet nodig. Ik was niet bij het concert met Shlomo Mints, maar de inroostering daarvan was al vóór de audities gedaan, vertelde Jannah. En de Mattheus met het stedelijk koor ook niet, ook van tevoren ingeroosterd. Voor Madame Butterfly zouden ze veel celli nodig gaan hebben, maar dat was in augustus en dan zit ik in Europa.

Maar eindelijk kwam vorige week de eerste oproep. Twee tegelijk zelfs. In juni een concert met onder meer de Vijfde van Beethoven (en Milhoud en Rutter), en in juli datgene waar ik zo halsreikend naar uit had gezien, namelijk het ballet Romeo en Juliette van Prokoviev, ter begeleiding van het (Royal) New Zealand Ballet. Dit is de lokale tegenhanger van het Nationaal Ballet in Nederland, zie www. .... (Helaas Wiebe, het ballet is net niet in de weken dat jij komt.) Ik ga nu snel op het orkestsecretariaat langs om de partijen op te halen en me de komende maanden te pletter te studeren, zodat ik bij mijn eerste optredens goed voor de dag kan komen. Ook moet ik voor die tijd nog een rokkostuum kopen of huren. Het is dus onwaarschijnlijk dat ik deze aanstaande winter net zoveel last van heimwee en donkerte krijg als mijn vorige eerste winter in Nieuw-Zeeland, die erg zwaar was. Inmiddels heb ik het te druk om in een nieuwe depressie te raken.

slotakkoord

Bij een van de eerste toegezonden Sinfonia-stukken zaten ook de arbeidsvoorwaarden. Arbeidsvoorwaarden? Standaardcontract, uurtarieven, ziekteregeling, enzvoorts. Voor geld toe zou ik al in het orkest willen spelen! Ik had me van tevoren helemaal niet gerealiseerd, dat ik nu een tweede baan heb, met uurvergoeding.

Het is dus duidelijk dat ik als orkestmusicus alweer een jongensdroom aan het realiseren ben en langzaamaan een kat met negen levens word. Daar is Nieuw-Zeeland een goed land voor! Boswachter, cellist, wat nog meer? Op goed advies van vriend Alistair ga ik voortaan bij internationale grensoverschrijdingen bij de douane als beroep opgeven: 'musician'. Toch weer een stap hoger op mijn mentale ladder dan 'lecturer'.



Vakgroep informatica

COMP101

COMP101 is de grote eerstejaarscursus waarover ik ook vorig jaar al verhaald heb. Honderden en honderden studenten, colleges die ik drie keer achter elkaar geef op dezelfde dag, aan steeds weer nieuwe groepen met die honderden studenten, en eindeloze stapels tentamens.

Dit jaar zijn er in het eerste semester 'maar' 740 studenten. Halverwege de rit is er het 'midsemester exam', een soort tussentoets met meerkeuze- en open vragen. Zeshonderd studenten hebben die toets gemaakt, volgepropt in de twee grootste collegezalen op de campus. Ik was ontevreden over een vraag die in een vorige toets stond en die ik had overgenomen van vorige betrokken docenten. Dit was een vraag over het verschil tussen de kleurenproductie bij afdrukken en op het scherm (en dus een andere dan de 'internet'-vraag waar ik eerder over vertelde). Ik verving deze door de volgende vraag:

In vertaling:

Het bedoelde antwoord noemt enige van de volgende verbanden:

De pixel - of voor afdrukken de stip (dot) - is de kleinste beeldeenheid op een computerscherm. De 'virtuele' grootte van een digitaal beeld wordt uitgedrukt in pixels: zoveel pixels lang en zoveel pixels breed. Bijvoorbeeld 400 * 600 pixels. De resolutie van een beeldscherm (printer, etc.) is het aantal pixels (dots) per inch: dpi. Bijvoorbeeld: 100 dpi. De 'ware grootte' van het beeld op het scherm wordt bepaald door de pixelgrootte van dit virtuele beeld door de dpi van het scherm te delen. In dit geval krijgen we: 4 bij 6 inch, of met andere woorden: zo groot als een 'gewone' foto. In het kort: de ware grootte van het gepresenteerde beeld is de pixelgrootte van het digitale beeld gedeeld door de de resolutie van het presentatie-medium.

Voordat ik met de grappige antwoorden van studenten begin, moet de docent eerst naar zichzelf wijzen: het Engels van de vraag is dubbelzinnig. Dit zorgde al voor veel variatie in de antwoorden. Bij 'size' kun je namelijk ook denken aan de bestandsgrootte van het beeld: 'file size'. En terwijl de projectie- of afdrukgrootte van een digitaal gedefinieerd beeld afneemt naarmate de resolutie toeneemt, neemt de bestandsgrootte van het digitale beeld van een te scannen foto (kwadratisch) toe naarmate de resolutie van de scanner toeneemt. In het Nederlands is 'formaat' een ander woord voor de 'grootte' van het beeld. In het Engels weet ik daar niet direct een ondubbelzinnig en gangbaar equivalent voor. Dus (verder correcte) antwoorden langs die lijn zijn goedgerekend.

Nu wat grappige antwoorden:

Veel studenten verwarren 'dots per inch' (dpi) voor 'dots per square inch', maar hoe iemand 72 pixels op regelmatige wijze in een vierkant denkt te kunnen vangen is me toch duister, omdat 72 geen kwadraat is.

Ik kreeg veel variaties op de betekenis van dpi. De volgende zijn allemaal fout:

De laatste, 'bits per pixel', is het goede antwoord op een andere vraag, namelijk 'what is colour depth'.

Een ander soort grap is de categorie 'onbegrijpelijk Engels':

Dit is vast een uitwisselingsstudent uit Azië. Die zijn vaak erg achter met hun Engels. Dit maakt in het algemeen het beoordelen van hun werk meteen een stuk lastiger: je moet door de taal heenkijken om de inhoud van hun werk te kunnen beoordelen. En dit is, merk ik, niet alleen een probleem bij tentamens en studenten, maar ook bij onderzoek: de voor mij gangbare werkwijze dat je een wiskundig concept verbaal toelicht (voorbeelden over koffieautomaten die geld accepteren, spoorwegovergangen en dienstregelingen) gaat dan niet op, en in plaats daarvan lijkt vruchtbaarder om zo'n concept aan een ander formeel concept toe te lichten waarmee die persoon wel bekend is.

Overigens zijn afgelopen jaar de inkomsten uit studentenuitwisseling die uit bosbouw voorbijgestreefd. Het vormt dus een substantieel deel van het Nieuw-Zeelands nationaal product. Schapen zijn nog steeds productiever.

Veel studenten hebben problemen met het woord 'actual':

Veel antwoorden in die categorie. Ten dele moet ik weer naar mezelf wijzen. Het is zinloos om in plaats van 'geef een definitie van epibreren' (of andere begrippen) te vragen 'geef een definitie van wat epibreren echt is'. Anderzijds is hier ook sprake van wat ik gemakshalve introduceer als de 'definitie'-fout bij interpretatie van de vraag. Het is namelijk opvallend hoezeer studenten zich laten binden door beperkingen die helemaal niet in de vraag zitten. Uit de losse pols onderscheid ik hier maar even de 'categorie'-fout en de 'definitie'-fout bij het interpreteren van examenvragen.

Met categoriefout bedoel ik het volgende: De kernbegrippen in deze vraag zijn 'resolution', 'actual size' en 'digital image'. Dit duwt de lezer kennelijk onbedoeld in de richting van de verkeerde interpretatie dat resolutie en actual size eigenschappen van een digitaal beeld zijn. Maar dat is voor geen van beide het geval: resolutie is een eigenschap van een beeldscherm of printer, en alleen geprojecteerde beelden of papieren foto's hebben een formaat, digitale beelden niet. Meer dan de helft van de antwoorden maakt die categoriefout.

Met definitiefout bedoel ik de neiging van de antwoorder om 'iets te doen' met de termen resolutie en ware grootte maar om geen verband tussen beide te leggen. Het antwoord geeft als het ware een definitie van de ene en van de andere term maar niet van de relatie ertussen. Daarmee kom je er niet. Dit is een alternatieve verklaring voor de hiervoor genoemde problemen met 'actual'.

Hoe kijk ik 600 tentamens na? Ze zitten in zo'n zes dozen, die de ene na de andere examinator uit het onderwijsbureau meesleept en weer terugbrengt. Ik doe het vaak ter plekke, in een hoekje van het secretariaat. Mooi weer? Buiten in de zon op het gras zitten, met een rode pen. Elke dag één of twee dozen, per doos duurt dat maar een uur, als je het efficiënt doet. Na meerdere honderden tentamens, drie à vier dozen, word je er steeds gaarder van. De aandacht verslapt en je gaat in de zon zitten soezen. De beoordelingscriteria worden nu steeds ruiger. Nu heb ik twee punten voor mijn vraag te vergeven, in de vorm van 0, 0,5, 1, 1,5 en 2. Als de vorige student 1 punt had, en ik val in slaap, geef ik de student die nu voor me ligt in plaats daarvan 1,5 punt. Gewoon om wat statistische variatie aan te brengen na een rijtje van tien keer 1 punt. Over de betekenis van die statistische data wordt namelijk na afloop van het tentamen uitvoerig met het onderwijsteam gespeculeerd. En te steile normaalkrommen zijn uit den boze. Spelfouten waar ik om moet lachen en dus weer wakker van wordt: 0,5 punt extra. Meer dan 20 seconden naar het antwoord staren zonder uit het antwoord wijs uit te worden: 0,5 punt. Studenten die een halve pagina volschrijven, terwijl toch expliciet om 'twee zinnen' gevraagd wordt: 0,5 punt eraf. Volgende doos. Nog maar twee... Nu maar hopen dat de gemotiveerde studenten doorgaan met de studie informatica.

COMP201

Een cursus waar ik dit jaar voor het eerst aan meewerk is COMP201: 'Computers for professionals'. Net als bij COMP101 ligt de nadruk op het aanleren van computervaardigheden, zoals het werken met spreadsheets en geavanceerde tekenprogramma's en het maken van webpagina's. Maar dan meer van hetzelfde. Het is dus duidelijk geen academische cursus, maar dat zegt de titel al. Inmiddels weet ik al meer van de voorgeschiedenis van dit vak: dit COMP201 is een val waar ik rechtstreeks ingelopen ben. Het is niet populair bij docenten, en evenmin populair bij studenten. Behalve dan bij de studenten die snel 6 studiepunten erbij willen halen, want je kunt het ook in je reguliere informaticaprogramma stoppen. Wat docenten betreft is het jaar in, jaar uit, een komen en gaan. De practica lijken wel een goed samenhangend geheel te vormen maar de colleges staan daar los van. Tevens hebben de vier docenten die het vak ieder semester opnieuw afdraaien, waarvan ik er nu dus ook één ben, slechts verwaarloosbaar onderling contact met elkaar, met de practicumdocent, of met de eindverantwoordelijke coördinator van dit vak (die een van die vier docenten is - ik ben 't niet). Niemand wil er iets mee te maken hebben. Overigens tot afgrijzen van die practicumdocent, die een aanstelling op alleen dit vak heeft, en - krijg ik de indruk - het hoofd van de vakgroep, die er kennelijk ook geen raad mee weet. Ook de coördinator houdt zich maar zoveel mogelijk overal buiten, en schijnt in het bijzonder weinig met het practicum van doen te hebben.

Ik was ingeroosterd ('I had been volunteered' zoals ze dat hier cynisch zeggen) voor zes colleges. Het bleek dat dit een blok colleges over design moest gaan worden. Niet in de betekenis van het ontwerp van computerprogramma's of systeemspecificaties, maar in de betekenis van vormgeving, 'dingen mooi maken'. Dat geeft ook meteen mijn kennis en ervaring over het onderwerp aan: nul. En dan zes colleges... Zes keer nul is nog steeds nul. Ik zat hier erg mee in mijn maag, en had geen idee waar ik het over zou moeten gaan hebben: er waren wel collegepresentaties van vorige jaren beschikbaar, maar die waren duidelijk van docenten die vóór mij in hetzelfde oncomfortabele schuitje hadden gezeten: blabla en tijdvullen. En gezien de 'status' van het vak: hulp aan derden vragen, zoals aan die vorige docenten of aan coördinator, leidde tot weinig: ik ben dit jaar de lul, dus mag het verder zelf oplossen.

Inmiddels heb ik net alle colleges voorbereid en zit nu halverwege het schema; drie gehad, nog drie te gaan. Ook al zijn meer dan 100 studenten voor het vak ingeschreven, de opkomst bij de colleges is laag: de week voor Pasen zo'n 25 studenten. Hoewel gisteren meer dan 50. Vrijwel geen opmerking die ooit uit de zaal tot je komt, wat je ook probeert. Heel verontrustend vind ik dat. Gelukkig begint deze cyclus van zes colleges me wel beter en beter te bevallen. De oplossing voor dit soort problemen is voor mij: als je er niets zinnigs over weet te zeggen, kun je het altijd nog over de geschiedenis van het onderwerp hebben. En die is waanzinnig boeiend!

Het eerste college ging over de geschiedenis van de typografie, 11de eeuws China, Gutenberg, Garamond, linotype, en op het eind nog wat over computertypografie, om mezelf tegen commentaar in te dekken van collega's: postscript, truetype, etc. Bij dit college vond ik een mooi plaatjes zoals van de Gutenberg-bijbel, en van de eerste wereldkaart waarop de naam 'America' voorkomt.

Het tweede college ging over het ontwerp van, 'surprise', argumenten. Logica! Met een stalen gezicht had ik in januari de coördinator van het vak weten te overtuigen dat dit een onmisbaar onderwerp is bij text design. Hier wist ik natuurlijk ook wat over te vertellen! Overigens met nadruk op tekstanalyse en drogredenen.

Het derde college ging over paginaontwerp. De keuze van de verhouding tussen lengte en breedte van een pagina, en van tekstdelen op die pagina, blijkt een standaardonderwerp voor artistiek en industrieel ontwerp. De geschiedenis van A4, (US)letter, octavo, quarto, en andere standaardformaten is erg interessant. Een klassieke indeling is zelfs op harmonische intervallen gebaseerd! En een in de Renaissance populaire bladspiegel op de Gulden Snede, al sinds Pythagoras een aansprekende manier om een lijnstuk in tweeën te delen. Ik zag mijn kans waar! Het vierde college gaat over de gulden snede. Hiermee is het onverbloemd wiskundegeschiedenis geworden. Tevens had dat college om begrijpelijke reden een staartje dooddoeners over documentproductie van het type 'samenwerken is belangrijk'.

Colleges vijf en zes worden verplichte nummers over webpaginaontwerp en ontwerp, zoals het aanvragen van officiële domeinnamen. Maar dat ga ik nu wel overleven.

Onderwijs en onderzoek

Het is inmiddels wel duidelijk dat ik het onderwijs hier niet altijd zo serieus neem. Dat komt ook wel omdat ik voor geen enkel vak zelf verantwoordelijk ben. In zo'n vier vakken die onder verantwoordelijkheid van anderen vallen en waaraan verder weinig te tornen valt, draai ik gewoon mee als een van de betrokken docenten. Dat is me in mijn onderwijsverleden nog niet eerder overkomen. Het is ook niet erg bevorderlijk voor de onderwijsmotivatie, dat het niet ongewoon is dat maar een kwart van de studenten bij het begin van het college aanwezig is, en de andere driekwart in de loop van het eerste kwartier rumoerig komt binnendruppelen.

Een gunstig gevolg hiervan is wel, dat ik me in plaats van op onderwijs zoveel mogelijk richt op onderzoek. Hieraan beleef ik veel genoegen; ik blijf min of meer doen wat ik voor mijn promotie gedaan heb, maar breid mijn aandachtsveld langzaam uit. Onderzoek wordt berekend in publicaties per jaar en dat loopt lekker, en het gaat meestal samen met internationale samenwerking. Ook binnen de vakgroep heb ik inmiddels meer dan een bloeiende samenwerking. Dat is voor mij heel belangrijk om me hier thuis te voelen.

Het verontrust me wel enigszins, dat ik me zo dus tot een heel gangbaar type academicus ontwikkel: vanuit zijn met moeite bevochten ivoren toren altijd kankeren op onderwijs. Van die betreden paden kom ik wel weer af, maar ik weet nog niet hoe.